ECLI:NL:CRVB:2015:3992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/5800 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een WW-uitkering ontving na beëindiging van zijn dienstverband als mediaspecialist. Appellant heeft zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch oordeel onjuist was. Appellant heeft in hoger beroep zijn klachten herhaald, waaronder de impact van zijn polyneuropathie en hartklachten op zijn arbeidscapaciteit. Hij voerde aan dat deze klachten niet adequaat waren beoordeeld en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische klachten van appellant. De in hoger beroep overgelegde medische stukken gaven geen aanleiding om anders te oordelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat was de voorgehouden functies te vervullen. De Raad oordeelde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5800 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 september 2014, 14/3407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 september 2015 heeft appellant nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingestuurd bij brief van 21 september 2015, waarin desgevraagd tevens is gereageerd op enkele reeds bij de rechtbank ingediende stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als mediaspecialist reclame voor 36 uur per week. Dit dienstverband is geëindigd per 1 januari 2009. Het Uwv heeft appellant met ingang van
1 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 19 januari 2009 is appellant voor 10 uren per week gestart als zelfstandige. Voor de overige 26 uren is de WW-uitkering voortgezet. Op 8 december 2011 heeft appellant zich ziek gemeld.
1.2.
Op 1 september 2013 heeft appellant een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2013 geweigerd appellant met ingang van 5 december 2013 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep ongegrond verklaard bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of niet juist is. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de
been-, hart- en diabetesklachten. Er is geen grond om aan te nemen dat tevens een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ingevolge de Standaard verminderde arbeidsduur van het Uwv is een urenbeperking slechts toepasselijk in strikt omschreven gevallen, te weten: bij een energetische beperking als gevolg van ziekte en gebrek, een beperkte beschikbaarheid in verband met een noodzakelijke medische behandeling of vanuit preventief oogpunt ter voorkoming van een verslechtering van de medische toestand van de betrokkene. In de voorhanden medische stukken heeft de rechtbank geen onderbouwing gevonden voor de stelling van appellant dat hij als gevolg van de polyneuropathie en zijn hartklachten dusdanige energetische beperkingen heeft dat dit reden geeft voor het aannemen van een urenbeperking. Naar aanleiding van bij brief van 31 juli 2014 overgelegde stukken heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diabetesklachten en de bloedsuikerspiegelwaarden heeft betrokken bij zijn beoordeling en afdoende heeft gemotiveerd dat deze geen reden geven om een urenbeperking aan te nemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat gelet op zijn klachten in onderlinge samenhang bezien, waaronder de slechte nachtrust in verband met de pijn door de polyneuropathie, de wisselende bloedsuikerpiegel en het gebruik van Lyrica, ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ook het dagverhaal van appellant had aanleiding dienen te vormen voor een urenbeperking. Het lukt appellant niet de gehele dag te werken. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de brieven van
7 september 2015 van J. Steekelenburg, neuropsycholoog en van 9 september 2015 van P.A.W. Frima-Verhoeven, neuroloog. Evenmin acht appellant zich geschikt de voorgehouden functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beoordeling niet juist is. Naar aanleiding van de in het bezwaarschrift geuite klachten dat appellant wegens zijn hartklachten minder energie en uithoudingsvermogen heeft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de behandelend cardioloog om informatie verzocht en de verkregen informatie betrokken in zijn beschouwing. Op inzichtelijke wijze heeft hij vervolgens in het rapport van 25 maart 2014 uiteen gezet dat de geuite klachten op de te beoordelen datum geen grond opleveren voor een urenbeperking. De verzekeringsartsen hebben ook aandacht besteed aan de klachten van appellant. Zo heeft verzekeringsarts
Van Straaten in zijn rapport van 8 oktober 2013 opgenomen dat de slaap soms verstoord is door hinderlijke pijn ’s nachts. Anders dan appellant meent blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat aandacht is besteed aan zijn dagverhaal. Daaruit is naar voren gekomen dat de aangegeven pijnklachten geen relevante belemmeringen in de activiteiten van appellant laten zien en dat er op dat moment ook geen hulpvraag is van appellant.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 maart 2014 aandacht heeft besteed aan de bloedsuikerspiegelwaardes. Deze werden destijds gecontroleerd door een verpleegkundige en die waarden bleven goed. Op de zitting van de Raad is een e-mail van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd waarin deze schrijft dat enige ontregeling normaliter niet gepaard gaat met functionele beperkingen. Volgens de verklaring van appellant op de zitting van de Raad slikte hij ten tijde van de datum in geding al enige tijd geen Lyrica meer, zodat eventuele bijwerkingen daarvan terecht niet zijn meegenomen in het medisch onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank was appellant, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, in staat te achten de hem voorgehouden functies te vervullen.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken geven geen aanleiding anders te oordelen. De neuropsycholoog en neuroloog hebben beiden geconcludeerd dat de door appellant genoemde cognitieve klachten op basis van hun onderzoek niet kunnen worden geobjectiveerd. Bovendien is niet gebleken dat appellant bij de verzekeringsarts cognitieve klachten heeft gemeld. Het is aan appellant om te vertellen van welke klachten hij last heeft. In hun brieven doen de neuroloog en neuropsycholoog, zonder daartoe verricht onderzoek, uitspraken over mogelijke verklaringen voor de bij hen geuite klachten. Dat is echter niet voldoende om de conclusies van de artsen van het Uwv, die specifiek zien op de datum
5 december 2013, in twijfel te trekken.
4.4.
Ofschoon de klachten van appellant verergeren en volgens genoemde neuropsycholoog een depressie aanwezig is, wat mogelijk aanleiding kan zijn voor appellant om een nieuwe aanvraag in te dienen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, leveren deze omstandigheden geen twijfel op over de conclusies van de verzekeringsartsen die de medische toestand van appellant op 5 december 2013 hebben beoordeeld.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. S. van der Kolk als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V. van Rij

UM