ECLI:NL:CRVB:2015:3997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 29 oktober 2012 ziek meldde vanwege buik- en rugklachten. Haar dienstverband eindigde op 7 november 2012. Na meerdere bezoeken aan een verzekeringsarts, werd appellante op 22 juli 2013 geschikt geacht voor haar arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 18 juli 2013 dat appellante vanaf die datum geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 11 september 2013. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde, met de overweging dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was haar eigen werk te verrichten.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de medische onderzoeken onzorgvuldig waren en dat haar klachten niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank op goede gronden geen aanleiding had gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zowel de rug- als buikklachten van appellante in hun beoordeling hadden betrokken en dat er geen overtuigende bewijzen waren voor een klinisch radiculair beeld. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was haar werk te verrichten en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.