ECLI:NL:CRVB:2015:4147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht en waarnemingen markthandel
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellant, die sinds 1 oktober 2011 bijstand ontvangt. De Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft de bijstand herzien en teruggevorderd, omdat er vermoedens bestonden dat appellant op de markten in [woonplaats] en [plaatsnaam] op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. Dit vermoeden was gebaseerd op het feit dat de zoon van appellant een onderneming had die vergelijkbaar was met de markthandel en op waarnemingen van handhavingsmedewerkers van de gemeente.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de commissie ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte de schending van de inlichtingenplicht, de juistheid van de waarnemingen en de specificatie van de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellant en zijn echtgenote op geld waardeerbare arbeid hebben verricht. De Raad stelde vast dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond. De commissie werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2013, rekening houdend met de vastgestelde werkzaamheden en inkomsten. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,- en moest het griffierecht van € 167,- worden vergoed.