ECLI:NL:CRVB:2015:4293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing laattijdige aanvraag Wet Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1960, op 6 juni 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellante stelt dat zij arbeidsongeschikt is vanwege visusklachten die sinds haar jeugd bestaan. De verzekeringsarts van het Uwv concludeert echter dat de beperkingen van appellante niet zijn toegenomen na haar 17e verjaardag. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante gedurende een substantiële periode in staat was om minimaal 75% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen, wat leidt tot de afwijzing van haar aanvraag op 12 augustus 2013.
Na bezwaar tegen deze afwijzing heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in beroep te gaan. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 14 augustus 2014 het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat haar werk als kapster bij een kapsalon een zogenaamde 'witte raven baan' was, waarbij rekening werd gehouden met haar beperkingen. Appellante betoogt ook dat het Uwv niet ambtshalve heeft beoordeeld of zij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA of de WAO.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 23 november 2015 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet kan worden gevolgd in haar standpunt over de 'witte raven baan'. De Raad bevestigt de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellante meer dan 75% van het maatmanloon heeft verdiend in gangbaar werk. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wordt afgewezen, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden.