ECLI:NL:CRVB:2015:4315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
13-6871 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Amsterdam inzake arbeidsongeschiktheid en uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die laatstelijk werkzaam was als medewerker plantenexport, heeft zich ziek gemeld in verband met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit besluit is gebaseerd op medische rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

De rechtbank heeft in twee aangevallen uitspraken geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor bepaalde functies, ondanks zijn gezondheidsklachten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van de functies die in de eerdere besluiten zijn vermeld en dat hij niet in staat is om de functie met sbc-code 111180 te verrichten, omdat hij niet langer dan 60 minuten kan staan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor de functies die in de besluiten zijn genoemd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische oordelen van de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is, omdat appellant op de relevante data geschikt is geacht voor de functies die zijn geselecteerd.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het Uwv, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6871 ZW, 14/1997 ZW
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2013, 13/1223 (aangevallen uitspraak 1) en 6 maart 2014, 13/3526 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 25 september 2015. Appellant en
mr. Rhodes zijn na bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker plantenexport.
1.2.
Na het volbrengen van de wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 8 augustus 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 3 oktober 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, onder de overweging dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 12 juli 2011 van een verzekeringsarts en een rapport van 4 augustus 2011 van een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en mogelijkheden van appellant voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2011. De arbeidsdeskundige heeft aan de schatting de functies ten grondslag gelegd van wikkelaar (sbc-code 267050), productiemedewerker (sbc-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (sbc-code 271130).
1.3.
Na een melding van verslechterde gezondheid heeft het Uwv bij besluit van 25 mei 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 oktober 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, onder verwijzing naar een rapport van 11 mei 2012 van een verzekeringsarts en een rapport van 24 mei 2012 van een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van 27 oktober 2011 gelijk is aan die welke is weergegeven in de FML van 12 juli 2011 en heeft op 8 mei 2012 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft aan de schatting de functies ten grondslag gelegd van chauffeur heftruck (sbc-code 111270), productiemedewerker (sbc-code 111180) en snackbereider (sbc-code 111071).
1.4.1.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft appellant zich op 9 oktober 2012 ziek gemeld in verband met rugklachten. Hem is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.4.2.
Bij besluit van 1 februari 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 25 oktober 2012 gehandhaafd waarbij appellants ZW-uitkering met ingang van
29 oktober 2012 wordt beëindigd, onder de overweging dat hij vanaf die datum geschikt wordt geacht voor zijn arbeid.
1.5.1.
Terwijl hij nog steeds een uitkering op grond van de WW ontving, heeft appellant zich op 13 maart 2013 opnieuw ziek gemeld in verband met rugklachten.
1.5.2.
Bij besluit van 28 juni 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 3 mei 2013 gehandhaafd waarbij appellant met ingang van 13 maart 2013 geschikt wordt geacht voor zijn arbeid.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat onder ‘zijn arbeid’ de functies dienen te worden verstaan die hiervoor onder 1.3 zijn vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 31 januari 2013 geconcludeerd dat appellant op 29 oktober 2012, ondanks de bij hem vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid, in staat kan worden geacht de functies met sbc-codes 111180 en 111071 te verrichten. Er is onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel van die arts. Het door appellant in beroep overgelegde rapport van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam leidt niet tot een ander oordeel. Het daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 16 mei 2013 ziet niet op de datum in geding, heeft betrekking op de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand en is minder uitvoerig gemotiveerd dan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft appellant zijn stelling dat de eisen die de DWI stelt aan arbeidsongeschiktheid strenger zijn niet nader onderbouwd en is die stelling anderszins evenmin voldoende aannemelijk geworden.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv bij het bepalen van ‘zijn arbeid’ in het kader van de ZW terecht is uitgegaan van de functies die hiervoor onder 1.3 zijn vermeld. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig is geweest. Er is evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts heeft alle medische informatie in ogenschouw genomen en heeft in de rapporten van 28 juni 2013 en 27 augustus 2013 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat appellant op 13 maart 2013 in staat kan worden geacht de functies te verrichten die hiervoor onder 1.3 zijn vermeld. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn. In het DWI-rapport wordt gesteld dat appellant niet belastbaar is voor arbeid, maar dat wordt niet gesteund door andere medische gegevens. Daarnaast heeft de DWI geen eigen onderzoek verricht, is het DWI-rapport minder uitvoerig gemotiveerd dan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt er een ander beoordelingskader gehanteerd en heeft appellant niet onderbouwd dat de eisen van de DWI strenger zijn. Het Uwv heeft de functie met sbc-code 111071 op goede gronden geschikt geacht voor appellant. Aan een beoordeling van de andere functies wordt niet toegekomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 29 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:BQ9865.
3.1.
In het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellant zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat het Uwv bij bepalen van ‘zijn arbeid’ in het kader van de ZW ten onrechte is uitgegaan van de functies die hiervoor onder 1.3 zijn vermeld. Ten onrechte is het Uwv niet uitgegaan van de functies die hiervoor onder 1.2 zijn vermeld. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de functie met sbc-code 111180 niet passend is, omdat hij niet
60 minuten achtereen kan staan.
3.2.
In het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv bij het bepalen van ‘zijn arbeid’ in het kader van de ZW terecht is uitgegaan van de functies die hiervoor onder 1.3 zijn vermeld. De rechtbank heeft niet onderkend dat die functies, anders dan de functies die hiervoor onder 1.2 zijn vermeld, niet zijn vastgesteld na het volbrengen van de wachttijd. Appellant is niet in staat de functie met sbc-code 111180 te verrichten, omdat hij langer dan 60 minuten moet staan. Voorts houdt appellant staande dat de DWI er een strengere beoordeling op na houdt dan het Uwv aangezien de DWI de belastbaarheid voor algemeen geaccepteerde arbeid heeft beoordeeld en het Uwv enkel de belastbaarheid voor de geduide functies.
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1527) dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
4.2.
Ter zake van de ziekmeldingen per 9 oktober 2012 en 13 maart 2013 dient als maatstaf te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies zoals die voor betrokkene in het kader van de beoordeling in verband met verslechterde gezondheid als geschikt zijn aangemerkt. De Raad verwijst naar de uitspraak van 8 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1111. Dat betekent in dit geval dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien appellant op de data in geding, 29 oktober 2012 en 13 maart 2013, geschikt is voor één van de functies zoals vermeld onder 1.3.
4.3.1.
De rechtbank heeft in beide aangevallen uitspraken de door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) verrichte onderzoeken beoordeeld. Er is geen aanleiding om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in beide gedingen onzorgvuldig te achten. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en appellant is door hen medisch onderzocht. Terecht heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv in de bestreden besluiten is uitgegaan van een onjuiste inschatting van appellants gezondheidssituatie op 29 oktober 2012 en 13 maart 2013. In de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank op afdoende wijze gemotiveerd dat het Uwv op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat het DWI-rapport geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de medische grondslag van de bestreden besluiten.
4.3.2.
In het rapport van 31 januari 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellant op 29 oktober 2012 geschikt is voor de functies met sbc-codes 111180 en 111071. Appellant heeft neurogene klachten waarmee rekening moet worden gehouden. In die beide functies is de belasting wat betreft lopen, traplopen en knielen dermate kortdurend en weinig frequent dat appellant die kan verrichten. In die functie kan afwisselend zittend of staand gewerkt worden.
4.3.3.
In het rapport van 28 juni 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellant op 13 maart 2013 de functies met sbc-codes 111180, 111071 en 111270 kan verrichten. De statische belastbaarheid van appellant is ten opzichte van januari 2013 toegenomen, omdat de Lasèque niet meer positief wordt bevonden. De functies met
sbc-codes 111180 en 111071 zijn geschikt, omdat minimaal lopen is vereist en het zitten/staan aanvaardbaar is. De functie met sbc-code 111270 is geschikt omdat de eerder geconstateerde beperkte anteflexie niet meer wordt vastgesteld.
4.3.4.
In het verweerschrift van 6 maart 2014 heeft het Uwv overtuigend weersproken dat in de functie met sbc-code 111180 een uur achtereen moet kunnen worden gestaan. Uit de functiebelasting van de functie met sbc-code 111180 met betrekking tot het item staan blijkt namelijk dat er tijdens twee werkuren drie maal ongeveer vijftien minuten achtereen moet worden gestaan.
4.3.5.
Hetgeen overigens door appellant in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie meegewogen die appellant in hoger beroep heeft overgelegd. Hij heeft vastgesteld dat die informatie al bekend was. Er is geen aanleiding die vaststelling voor onjuist te houden.
4.4.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3.5 leidt tot de conclusie dat het Uwv appellant terecht op de data in geding geschikt heeft geacht voor de functies met sbc-codes 111180 en 111071. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is op die data geen sprake. De rechtbank heeft terecht de bestreden besluiten in stand gelaten.
4.5.
De Raad concludeert dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 november 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP