In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellant had eerder een gedeeltelijke afwijzing van zijn uitkering ontvangen en verzocht het Uwv om terug te komen op eerdere besluiten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 september 2009 correct was vastgesteld op 42,83% en dat er geen objectieve medische informatie was overgelegd die de eerdere besluiten zou ondermijnen. De Raad oordeelde verder dat het Uwv bevoegd was om de resterende verdiencapaciteit te wijzigen, wat leidde tot een wijziging van de rechtspositie van appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, omdat het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2013 ten onrechte ongegrond was verklaard. De kosten werden begroot op € 2.940,-, inclusief vergoeding van griffierechten.