ECLI:NL:CRVB:2015:4490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/4760 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering WIA-uitkering en dringende redenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de terugvordering van WIA-uitkeringen aan appellant, die in verband met psychische klachten een loongerelateerde uitkering ontving. Appellant had in 2007 zich ziek gemeld en ontving vanaf 2009 een uitkering op basis van de Wet WIA. Na het indienen van zijn inkomsten als freelance grafisch vormgever, heeft het Uwv in 2012 en 2013 besluiten genomen tot herziening van de uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellant stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn psychische toestand en de financiële gevolgen van de terugvordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde informatie onvoldoende was om te concluderen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen had voor appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren die de terugvordering konden rechtvaardigen, zowel medisch als financieel. De Raad concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat de terugvordering niet onaanvaardbare gevolgen had voor appellant.

Uitspraak

14/4760 WIA, 14/6308 WIA
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
9 juli 2014, 13/1818, (aangevallen uitspraak 1) en 3 oktober 2014, 14/3506, (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in februari 2007 in verband met psychische klachten ziek gemeld voor zijn werk als ontwerper/grafisch vormgever. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 februari 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA). In aansluiting daarop heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2011 vastgesteld dat voor appellant vanaf 2 maart 2011 recht is ontstaan op een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
1.2.
Bij brief van 26 april 2012 heeft appellant het Uwv geïnformeerd, dat hij, ondanks zijn ziekte chronische schizofrenie, in januari 2009 als zelfstandig freelance grafisch vormgever is gaan werken en heeft hij opgave gedaan van de in 2009 en 2010 genoten inkomsten. Na ontvangst van een in dat kader toegezonden wijzigingsformulier heeft het Uwv een herberekening gemaakt van de aanspraak van appellant op een WIA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet WIA over de periode 2 februari 2009 tot en met 31 december 2010 herzien en hetgeen als gevolg daarvan over die periode onverschuldigd is betaald teruggevorderd. Het gaat om een bruto bedrag van € 6.957,15.
1.4.
Bij besluit van 26 november 2013 is aan appellant met verwijzing naar een herzieningsbesluit van 25 november 2013 medegedeeld dat appellant over de periode
1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een te hoog bedrag aan WIA-uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft besloten om hetgeen onverschuldigd is betaald bruto van appellant terug te vorderen. Het gaat hierbij om een bedrag van € 14.771,66 bruto.
1.5.
In bezwaar tegen de onder 1.3 en 1.4 genoemde besluiten heeft appellant ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien medische stukken in geding gebracht. Het betreft een brief van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige P. van der Baan van 7 januari 2013 en 15 februari 2013, alsmede een verklaring en brieven van behandelend psychiater W.H. Lionarons van 8 januari 2013 respectievelijk 15 februari 2013. Verder heeft appellant financiële stukken in geding gebracht, waaruit naar zijn mening blijkt dat hij, gezien zijn omzet over het eerste kwartaal 2014, niet aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen kan voldoen.
1.6.
Bij besluit van 28 februari 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 oktober 2012 ontvankelijk en ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 januari 2013 en van 22 februari 2013 ten grondslag gelegd.
1.7.
Bij besluit van 28 april 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2012 eveneens ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van vaste rechtspraak van de Raad, waarbij verwezen is naar onder meer de uitspraak van de Raad van 17 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2011:2008:BG8453, de stelling van appellant dat het ontstaan van de terugvordering hem wegens zijn ziektebeeld niet kan worden verweten, niet slaagt. Verder heeft appellant zijn standpunt dat de terugvordering ernstige financiële gevolgen voor hem heeft niet met stukken onderbouwd. Dit wordt bovendien door de rechtbank niet aannemelijk geacht, mede omdat het Uwv - blijkens de door het Uwv op
14 januari 2014 ingezonden stukken betreffende een inkomensonderzoek - het maandelijks bedrag op een lager bedrag heeft gesteld (€ 301,34) dan de vastgestelde aflossingscapaciteit van € 1.751,08 en appellant deze betalingsregeling ook nakomt.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is ook over het jaar 2012 niet gebleken van ernstige, laat staan onaanvaardbare, financiële gevolgen voor appellant als gevolg van de terugvordering, op grond waarvan een dringende reden zou moeten worden aangenomen. Om die reden kan volgens de rechtbank de grond van appellant dat zijn psychische gezondheidssituatie door de financiële noodsituatie kan verergeren niet slagen.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken heeft appellant de gronden van beroep herhaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Centraal staat de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraken op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien in de zin van artikel 77, vijfde lid, van de Wet WIA.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen in bovengenoemde zin slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de (financiële of sociale) gevolgen die een herziening of een terugvordering voor een verzekerde heeft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hiervan in beide zaken geen sprake is.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat medische redenen aanleiding vormen om een dringende reden aan te nemen met diverse medische stukken onderbouwd. In de brief van Van der Baan van 7 januari 2013 is melding gemaakt van een pre-psychotische periode in de herfst van 2012, waarbij sprake was van stemmingswisselingen, toenemende achterdocht en angst en bizarre gedragingen, die gevolgen hadden voor de werkzaamheden van appellant, alsook voor zijn relatie. Ondanks de symptomen van schizofrenie lukt het appellant volgens Van der Baan de re-integratie vorm te geven, meer opdrachten te volbrengen en acquisitie te plegen om zijn takenpakket te vergroten. Van der Baan acht een matiging van de terugvordering alsmede een passende betalingsregeling wenselijk. Behandelend psychiater Lionarons heeft in zijn verklaring van 8 januari 2013 het gestelde in de brief van 7 januari 2013 onderschreven. In de brief van Lionarons van 15 februari 2013 is vermeld dat terugvordering veel stress zal opleveren en een significant risico bestaat dat negatieve symptomen dan verergeren en positieve symptomen optreden. De vooruitgang die is geboekt bij de re-integratie kan daardoor teniet gedaan worden. In de door appellant in beroep overgelegde brief van Lionarons van 21 november 2013 is vermeld dat appellant het laatste jaar tweemaal een terugval heeft gehad in positief psychotische symptomen, terwijl terugval in de jaren daarvoor zeldzaam was. Lionarons twijfelt er niet aan dat de persisterende stress wegens de terugvordering hieraan heeft bijgedragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 november 2013 te kennen gegeven dat hij met van Lionarons van mening is dat psychosociale stress geen oorzaak is voor het ziektebeeld van appellant, maar dat stress de klachten wel kan doen toenemen. Een duidelijk (één op één) verband tussen de financiële perikelen en de klachten van appellant kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden gelegd, omdat stress door meerdere factoren wordt bepaald; het kan er - zoals Lionarons eveneens zegt - wel een bijdrage aan leveren. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven. De overgelegde informatie onvoldoende concreet om te oordelen dat de terugvorderingsbesluiten de oorzaak voor de door Lionarons genoemde perioden van terugval zijn geweest, temeer daar concrete informatie over de (periodes van) terugval ontbreekt en bovendien uit de informatie van Van der Baan naar voren komt dat appellant zich bleef inzetten de zijn werk als zelfstandige door meer opdrachten te volbrengen en acquisitie te plegen om het klantenpakket te vergroten. Onder die omstandigheden is van onaanvaardbare gevolgen in medisch opzicht van de betreffende terugvorderingsbesluiten geen sprake.
4.5.
Ook de grond van appellant dat om financiële redenen aanleiding bestaat om een dringende reden aan te nemen slaagt niet. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid geoordeeld dat het Uwv het in te vorderen bedrag op een lager bedrag heeft vastgesteld dan het bedrag waartoe het Uwv op grond van de vastgestelde aflossingscapaciteit gerechtigd was. Van onaanvaardbare gevolgen van een terugvordering in financieel opzicht is daarom evenmin sprake.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP