Uitspraak
15 december 2014, 14/7641 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 14 december 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 20 maart 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en in beginsel uit het inkomen of vermogen moeten worden betaald. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om voor de inrichtingskosten te reserveren vanwege schulden en dat de verhuizing eerder noodzakelijk was dan verwacht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant had kunnen reserveren voor de inrichtingskosten, aangezien hij op de hoogte was van de tijdelijke aard van zijn oude woning. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de kosten voor de inrichting van de nieuwe woning door de WWB zouden worden gedekt.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.