ECLI:NL:CRVB:2015:4549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/224 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 14 december 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 20 maart 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en in beginsel uit het inkomen of vermogen moeten worden betaald. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om voor de inrichtingskosten te reserveren vanwege schulden en dat de verhuizing eerder noodzakelijk was dan verwacht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant had kunnen reserveren voor de inrichtingskosten, aangezien hij op de hoogte was van de tijdelijke aard van zijn oude woning. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de kosten voor de inrichting van de nieuwe woning door de WWB zouden worden gedekt.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/224 WWB
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 december 2014, 14/7641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellant is, met bericht vooraf, niet verschenen. Het college heeft zich, eveneens met bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang sinds 14 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 13 maart 2013 heeft appellant een woning op het adres [adres 1] (oude woning) gehuurd voor een beperkte periode, namelijk tot aan de datum waarop die woning zou worden gesloopt. Die sloop was gepland omstreeks 30 september 2013. Het college heeft aan appellant ter zake van de verhuizing naar die woning bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten verleend tot een bedrag van
€ 3.000,-.
1.2.
Op 20 maart 2014 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning, gelegen op het adres [adres 2] (nieuwe woning), waarnaar hij op 17 april 2014 zou verhuizen.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat deze in beginsel moeten worden betaald uit het inkomen of vermogen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij - kort samengevat - aangevoerd dat het voor hem eerder dan gedacht noodzakelijk was om opnieuw te verhuizen en dat hij niet in staat was om voor de gevraagde kosten te reserveren in verband met schulden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Het lag op de weg van appellant, als aanvrager van bijstand, om feiten te stellen en aannemelijk te maken die grond gaven tot toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is appellant daarin niet geslaagd.
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd had hij voor de inrichtingskosten kunnen reserveren. De verhuizing naar de nieuwe woning en de kosten van de inrichting daarvan konden voor appellant redelijkerwijs niet onverwacht komen, nu hij op 13 maart 2013 met de ondertekening van de huurovereenkomst voor de oude woning had aanvaard dat deze voor een periode van niet meer dan ongeveer zes en een halve maand beschikbaar was. Appellant had bij de inrichting van de oude woning, waarvoor hem bijzondere bijstand was toegekend tot een bedrag van € 3.000,-, rekening kunnen houden met het feit dat hij op korte termijn opnieuw zou moeten verhuizen.
4.4.
De beroepsgrond dat appellant niet heeft kunnen reserveren ten gevolge van schulden, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit
HD