ECLI:NL:CRVB:2015:4591
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAO-uitkering en schending inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich in 1998 ziek gemeld en ontving vanaf 1999 een WAO-uitkering. In 2005 begon zij met werken, maar haar uitkering werd niet aangepast aan haar inkomsten. In 2013 meldde zij een verhoging van haar inkomen, wat leidde tot een onderzoek door het Uwv. Dit onderzoek concludeerde dat appellante vanaf 1 april 2009 niet meer recht had op de volledige WAO-uitkering, omdat haar inkomsten te hoog waren. Het Uwv besloot de uitkering over bepaalde periodes te korten en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet redelijkerwijs kon weten dat zij te veel uitkering ontving en dat haar psychische klachten haar belemmerden in het voldoen aan haar inlichtingenplicht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante had moeten begrijpen dat haar inkomsten invloed hadden op haar uitkering. De Raad bevestigde dat appellante niet aan haar inlichtingenplicht had voldaan en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad oordeelde dat de terugvordering terecht was en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.