ECLI:NL:CRVB:2015:4602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
14/5885 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van persoonsgebonden budget in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het Zorgkantoor Menzis het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant heeft beëindigd en teruggevorderd. Appellant, die lijdt aan een psychische stoornis, ontving sinds 2008 een pgb voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor beëindigde het pgb per 1 juli 2010, omdat appellant geen verantwoording had afgelegd over de besteding van het budget. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in hoger beroep gesteld dat het Zorgkantoor hem ten onrechte geen pgb voor 2013 heeft verleend, ondanks dat hij de zorg door zorgboerderij [naam zorgboerderij] heeft voortgezet.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant zich niet heeft gehouden aan de verantwoordingsverplichtingen die aan het pgb voor 2010 waren verbonden. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor op basis van de wet verplicht was om de verlening van het pgb voor 2013 te weigeren. De Raad heeft ook overwogen dat de verklaringen van zorgverleners niet aantonen dat de noodzakelijke zorg niet in natura kan worden verleend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

14/5885 AWBZ
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 september 2014, 13/5618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Beekman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Na terugtrekken van mr. Beekman heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
[naam gemachtigde] .
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Namens appellant is verschenen [gemachtigde] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.H.C. Gielen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een psychische stoornis. Hij woont vanaf het jaar 2008 te [woonplaats] op zorgboerderij [naam zorgboerderij] van [gemachtigde] , tevens zorgverlener van appellant. Appellant beschikt over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In verband met deze indicatie heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant vanaf het jaar 2008 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2013, en besluit van 23 mei 2011 heeft het Zorgkantoor het aan appellant verleende pgb voor het jaar 2010 per 1 juli 2010 beëindigd, het pgb voor het jaar 2010 vastgesteld en een bedrag van € 24.756,81 teruggevorderd. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant na herhaaldelijk verzoek geen verantwoording heeft afgelegd over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2013, heeft het Zorgkantoor het aan appellant verleende pgb voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 vastgesteld en daarbij de verantwoording geaccepteerd, hoewel de aangeleverde stukken allerminst een volledig, eenduidig en plausibel geheel vormden.
1.4.
Bij besluit van 20 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor geweigerd voor het jaar 2013 een pgb aan appellant toe te kennen. Hieraan heeft het Zorgkantoor, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellant zich niet heeft gehouden aan de bij de verstrekking van het pgb voor het jaar 2010 opgelegde verplichtingen. Appellant kan wel in aanmerking komen voor zorg in natura. Het is het Zorgkantoor niet gebleken dat de benodigde zorg enkel door zorgboerderij [naam zorgboerderij] kan worden verleend aan appellant.
1.5.
Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het Zorgkantoor appellant alsnog in de gelegenheid gesteld om verantwoording af te leggen over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010. Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het Zorgkantoor over die periode alsnog een bedrag van € 23.724,88 geaccepteerd en de terugvordering voor het gehele jaar 2010 verlaagd tot € 1.031,93. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant de besteding van het pgb onvoldoende heeft verantwoord, maar dat hij wel door middel van bankafschriften heeft aangetoond dat de voor die periode door de zorgverleners in rekening gebrachte zorg is betaald aan de zorgverleners. Gelet hierop heeft het Zorgkantoor het belang van appellant het zwaarst laten wegen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat appellant voor het jaar 2010 niet op de daarvoor voorgeschreven wijze heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verantwoordingsverplichtingen, zodat het Zorgkantoor het gevraagde pgb voor het jaar 2013 heeft moeten weigeren. Omdat in de regelgeving geen hardheids- of uitzonderingsclausule is opgenomen kunnen de omstandigheden op grond waarvan appellant meent dat het Zorgkantoor hem alsnog een pgb moet toekennen geen rol spelen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het niet verlenen van het gevraagde pgb voor het jaar 2013 in geen enkele verhouding staat tot wat appellant bij de verantwoording van het pgb voor het jaar 2010 heeft verzuimd. In aanmerking moet worden genomen dat de zorg voor appellant door zorgboerderij [naam zorgboerderij] steeds is voortgezet, zonder dat daar betaling tegenover heeft gestaan. Appellant verzoekt vergoeding van de zorgkosten voor de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 november 2014 en voortzetting van het pgb vanaf 1 december 2014. Tot nu toe is het niet gelukt om voor appellant passende zorg in natura te vinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit 1.1 tot en met 1.5, zoals nader toegelicht ter zitting, volgt dat appellant vanaf het jaar 2008 tot en met 31 mei 2011 een pgb heeft ontvangen en daarmee zorg heeft ingekocht bij zorgboerderij [naam zorgboerderij] . Daarna is het pgb gestopt. Voor het jaar 2012 is geen pgb verleend. Het bestreden besluit betreft uitsluitend de handhaving van de afwijzing van het voor het jaar 2013 aangevraagde pgb.
4.2.
In artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rsa is bepaald dat het zorgkantoor verlening van een persoonsgebonden budget weigert indien de verzekerde zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich niet heeft gehouden aan de bij de verstrekking van het pgb voor het jaar 2010 verbonden verplichtingen. Hieraan doet niet af dat het Zorgkantoor bij besluit van 30 juni 2014 alsnog een aanzienlijk bedrag aan zorgkosten voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 heeft geaccepteerd, aangezien het Zorgkantoor daartoe heeft besloten op grond van een afweging van de betrokken belangen, met handhaving van het standpunt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verantwoordingsverplichtingen. Dat betekent dat het Zorgkantoor gelet op het dwingendrechtelijk karakter van voormelde bepaling gehouden was om de verlening van een pgb te weigeren.
4.4.
Voor zover appellant heeft gewezen op zijn belang dat hij gebruik kan blijven maken van de door zorgboerderij [naam zorgboerderij] verstrekte zorg merkt dat Raad op dat uit de in bezwaar en in hoger beroep overgelegde verklaringen van [naam kliniek 1] forensische poli- en dagkliniek van 17 april 2013 en het forensisch (F)ACT team van [naam kliniek 2] 23 oktober 2015 naar voren komt dat appellant gebaat is bij verblijf bij zorgboerderij [naam zorgboerderij] . Uit deze verklaringen blijkt echter niet dat de voor appellant noodzakelijke zorg niet in natura zou kunnen worden verleend. Appellant heeft dit standpunt ook anderszins niet onderbouwd.
4.5.
De verzoeken om vergoeding van zorgkosten en de voortzetting van het pgb vanaf 1 december 2014 vallen buiten de omvang van het geding en behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) K. de Jong

UM