ECLI:NL:CRVB:2015:4623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking nabestaandenuitkering en herziening ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de intrekking van haar nabestaandenuitkering en de herziening van haar ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde zijn. Appellante ontving van 1 november 2003 tot 1 maart 2011 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en vanaf 1 maart 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb heeft de uitkeringen ingetrokken en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat appellante samenwoonde met een man, P, en dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Appellante betwist deze claim en stelt dat P zijn hoofdverblijf niet bij haar had, maar in zijn eigen woning. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de claim dat P zijn hoofdverblijf bij appellante had. De Raad concludeert dat de Svb niet bevoegd was tot intrekking van de uitkeringen en herziening van het pensioen, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad herroept de besluiten van de Svb en veroordeelt deze in de proceskosten van appellante.