ECLI:NL:CRVB:2015:473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-4669 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstand en herhaalde bijstandsaanvraag zonder toekenning met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand voor appellant, die zich op 18 mei 2010 meldde bij het UWV Werkbedrijf voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met een gewenste ingangsdatum van 14 februari 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie. Na een herhaalde aanvraag op 26 januari 2011, heeft het college bij besluit van 19 mei 2011 bijstand toegekend met ingang van 26 januari 2011, maar geen bijstand verleend voor de periode van 14 februari 2010 tot 26 januari 2011. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een terugkeer op eerdere besluiten rechtvaardigden.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht zou moeten worden verleend. De Raad benadrukte dat voor de periode van 14 februari 2010 tot 15 december 2010 al besluitvorming had plaatsgevonden en dat appellant geen nieuwe feiten had aangedragen. Voor de periode van 16 december 2010 tot 25 januari 2011 was er geen besluitvorming, maar ook hier ontbraken bijzondere omstandigheden die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat geen bijstand wordt verleend voor een periode voorafgaand aan de aanvraag. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/4669 WWB
Datum uitspraak: 17 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 juli 2013, 11/4320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
N.Y. Mugge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 18 mei 2010 gemeld bij het UWV Werkbedrijf (UWV) voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van
14 februari 2010. Bij besluit van 15 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2011, heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn financiële situatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.2.
Op 26 januari 2011 heeft appellant zich opnieuw bij het UWV gemeld voor het aanvragen van bijstand. De daartoe strekkende aanvraag heeft hij op 1 februari 2011 ondertekend. Daarbij heeft appellant 14 februari 2010 vermeld als gewenste ingangsdatum van de bijstand.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2011 heeft het college appellant met ingang van 26 januari 2011 bijstand toegekend en geen bijstand verleend over de periode van 14 februari 2010 tot
26 januari 2011.
1.4.
Bij besluit van 24 november 2011 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan het college terug had moeten komen op (een van) de eerdere besluiten. Ook is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in afwijking van artikel 43 en artikel 44 van de WWB bijstand met terugwerkende kracht had moeten toekennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de ingangsdatum van de verleende bijstand.
4.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0861, dient een onderscheid te worden gemaakt in meerdere verschillende periodes vanwege het verschil in toetsingskader bij die te onderscheiden periodes. Bij een te beoordelen periode waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden ligt het op de weg van de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb aan te voeren op grond waarvan er voor het bestuursorgaan aanleiding moet zijn van zijn eerdere besluitvorming terug te komen. Over een periode die ligt vóór de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend en waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, wordt volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2996) inzake de toepassing van artikel 43 en artikel 44 van de WWB in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
De eerste periode loopt van 14 februari 2010 tot en met 15 december 2010. Zoals vermeld onder 1.1, heeft over deze periode al besluitvorming plaatsgevonden. Het besluit van 13 mei 2011 is in rechte onaantastbaar geworden. Het toepasselijke toetsingskader, weergegeven onder 4.2, brengt mee dat ter beoordeling staat of appellant nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van deze periode heeft aangevoerd. Dat is niet het geval. Appellant heeft de door hem gestelde (toename van) psychische en sociale problemen niet aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan ook dat het college terecht appellant geen bijstand heeft verleend over de periode van 14 februari 2010 tot en met 15 december 2010.
4.4.
De tweede periode loopt van 16 december 2010 tot en met 25 januari 2011. Over deze
- vóór de meldingsdatum gelegen - periode heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Beoordeeld moet worden of sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaande aan de aanvraag. Daarvan is geen sprake. Appellant heeft niet aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat zijn psychische en sociale omstandigheden zodanig waren dat hij buiten staat was om op een eerder moment in deze periode een aanvraag om bijstand in te dienen dan wel om een derde in te schakelen om namens hem een aanvraag in te dienen. Dat appellant op 18 mei 2010 ook al een bijstandsaanvraag had ingediend vormt hiervan een bevestiging. De conclusie is dat het college ook terecht appellant geen bijstand heeft verleend over de periode van 16 december 2010 tot en met 25 januari 2011.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

HD