1.10.Bij besluit van 26 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 23 februari 2012, 4 april 2012 en 27 april 2012 ongegrond verklaard onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2013 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 maart 2013.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante ten tijde van het onderzoek in het kader van het einde van de wachttijd haar inlichtingenplicht heeft geschonden door haar gezondheidstoestand onjuist, dan wel onvolledig weer te geven, en dat haar als gevolg daarvan ten onrechte uitkering is verstrekt. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat uit het rapport van opsporingsfunctionaris W. Kroeze, gedateerd 26 juli 2011, en uit het rapport van de verzekeringsarts H.J. Schaap van 25 januari 2012 blijkt dat appellante geen ernstige psychopathologie heeft en dat, volgens haar eigen verklaring, ook nooit heeft gehad, dat haar zwijgzame gedrag op eerdere spreekuren van artsen was gespeeld en dat hetgeen haar begeleiders destijds tijdens de spreekuren vertelden niet waar was. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Het voorgaande brengt volgens de rechtbank mee dat het Uwv de WIA-uitkering met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. Nu vast staat dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering staat tevens vast dat zij geen recht had op toeslag op grond van de TW en een Wtcg-tegemoetkoming. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan afgezien moet worden van de intrekking van de WIA-uitkering en/of de toeslag.
3. Appellante heeft in hoger beroep de door haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden gehandhaafd. Zij meent dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belastbaarheid op basis van door haar verstrekte onjuiste informatie onvolledig dan wel onjuist is ingeschat. Zij stelt dat zij er in het verleden slechter aan toe was en dat het onjuist is de huidige beperkingen toe te rekenen aan het verleden. Ten onrechte is geen rekening gehouden met het feit dat zij destijds werd gedwongen zich op een bepaalde manier te gedragen en niet in staat was tot zelfstandig handelen. Ten slotte meent appellante dat haar ten onrechte niet de cautie is verleend nu tussen de bestuursrechtelijke procedure en de aanhangige strafrechtelijke procedure verband bestaat, en heeft zij in dat verband verwezen naar het arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 september 2011, Hrdalo vs Kroatië, nr. 23272/07 (Hrdalo).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.
4.1.2.In artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt, indien: a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van artikel 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld; (…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het derde lid kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.1.3.In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het Uwv onverschuldigd is betaald of verstrekt, door het Uwv wordt teruggevorderd. Op grond van het vierde lid kan het Uwv indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.1.4.Op grond van artikel 12 van de TW is degene die aanspraak maakt op een toeslag verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan het hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
4.1.5.Op grond van artikel 11a van de TW herziet het Uwv een besluit tot toekenning onder meer indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 van de TW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag.
4.1.6.In artikel 20, eerste lid, van de TW is bepaald dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1.7.Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wtcg heeft de persoon die van rechtswege verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en recht heeft op een uitkering in verband met een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer en de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten recht op een tegemoetkoming.
4.1.8.In artikel 24, tweede lid, van de Wtcg zijn de voorschriften opgenomen met betrekking tot de terugvordering van verstrekte tegemoetkomingen.