ECLI:NL:CRVB:2015:4836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/6712 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een dak- en thuisloze van Portugese nationaliteit, had in 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet tijdig had gereageerd op een verzoek om aanvullende bewijsstukken. De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd, maar heeft de bezwaren tegen de besluiten van het college niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten tijdig aan de appellant zijn bekendgemaakt. De Raad benadrukte dat de bekendmaking van besluiten moet geschieden door toezending aan de betrokkene, en dat het vermelden van besluiten in een andere beslissing geen geldige bekendmaking is. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar tegen de besluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd.

De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bekendmaking van besluiten en de rechten van aanvragers in het bestuursrecht.

Uitspraak

14/6712 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 oktober 2014, 13/7880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft mr. Nieuwstraten hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nieuwstraten en J.A. Kleijmans, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Fizazi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, van Portugese nationaliteit, heeft op 22 november 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 10 oktober 2011. Appellant stond ten tijde van deze aanvraag ingeschreven op het [adres 1] te Rotterdam. Dit is een dak- en thuislozenopvang.
1.2.
Bij besluit van 2 januari 2012 (besluit 1) heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet tijdig heeft gereageerd op een brief van 19 december 2011, waarbij het college een aantal bewijsstukken heeft opgevraagd.
1.3.
Op 5 april 2012 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Hij was toen ingeschreven op [adres 2] te Rotterdam. Ook deze aanvraag heeft het college bij besluit van 25 april 2012 (besluit 2) buiten behandeling gesteld, aangezien appellant niet heeft gereageerd op het verzoek van het college bij brief van 16 april 2012 om voor 23 april 2012 een aantal bewijsstukken in te leveren.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college de verzending van de besluiten 1 en 2 aannemelijk heeft gemaakt en dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, terwijl van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het college de verzending van de besluiten 1 en 2 niet aannemelijk heeft gemaakt met de overgelegde uitdraaien van het registratiesysteem en de daarop ter zitting gegeven toelichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet-ontvankelijkheid van de bezwaren
4.1.
Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard dat de verzending van de besluiten 1 en 2, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet aannemelijk kan worden gemaakt. Het college heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat appellant in november 2012 van deze besluiten op de hoogte was, aangezien deze worden genoemd in een beslissing op bezwaar naar aanleiding van een derde aanvraag om bijstand van appellant. Appellant heeft volgens het college gelet hierop niet tijdig bezwaar gemaakt.
4.2.
Hierin kan het college niet worden gevolgd. Ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten onder meer door toezending aan de betrokkene. Het vermelden van de besluiten in een beslissing op bezwaar houdt geen bekendmaking daarvan in. Appellant heeft gesteld dat de besluiten 1 en 2 hem pas op een zitting van de rechtbank op 27 juni 2013 zijn uitgereikt, waarna hij daartegen binnen zeer korte tijd bezwaar heeft gemaakt. Deze stelling heeft het college niet gemotiveerd weersproken. Het college heeft verzocht om aanhouding teneinde stukken waaruit blijkt dat het besluit eerder bekend is gemaakt over te kunnen leggen. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat daarvoor voldoende gelegenheid is geweest.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank het bezwaar tegen de besluiten 1 en 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
Buitenbehandelingstelling aanvraag 1
4.4.
Appellant heeft tegen de buitenbehandelingstelling van de eerste aanvraag aangevoerd dat hij de brief van 19 december 2011, waarbij het college om nadere stukken heeft verzocht, niet heeft ontvangen. Het college heeft in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld door deze brief te verzenden terwijl het ervan op de hoogte was dat appellant in Portugal verbleef. Bij terugkomst in Nederland, begin januari 2012, heeft appellant de brief niet aangetroffen.
4.5.
Vaststaat dat het college de brief van 19 december 2011 heeft verstuurd naar het door appellant opgegeven adres. In de omstandigheden van dit geval moet het voor risico van appellant blijven dat hij niet op de hoogte was van de brief van 19 december 2011. Gezien de lopende aanvraag had appellant bij zijn vertrek naar Portugal een deugdelijke voorziening moeten treffen voor zijn post. Hiervan is niet gebleken. Na terugkeer in Nederland kon hij bovendien niet meer terecht in de opvang.
4.6.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395) moet een hersteltermijn als hier aan de orde zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren.
4.8.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet binnen de gestelde termijn over alle gevraagde gegevens kon beschikken. De gegevens moesten uit Portugal komen, bovendien zou de post gezien de kerstperiode vertraging oplopen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant moest de gegevens uiterlijk 29 december 2011 inleveren. In het algemeen volstaat een periode van ruim een week om stukken in te leveren waarover betrokkene geacht wordt te beschikken. Appellant had om uitstel kunnen verzoeken als de termijn in dit geval te kort was.
4.9.
Anders dan appellant heeft betoogd, valt uit de stukken niet af te leiden dat de aanvraag al in het stadium van een inhoudelijke beoordeling verkeerde. Het college was dan ook bevoegd toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
Buitenbehandelingstelling aanvraag 2
4.10.
Tegen de buitenbehandelingstelling van zijn tweede aanvraag heeft appellant eveneens aangevoerd dat hij de brief van 16 april 2012, waarbij het college nadere gegevens had opgevraagd, niet heeft ontvangen. Appellant heeft ter zitting verklaard dat zijn verblijfadres aan [adres 2] een pension was, met één brievenbus was voor iedereen. Hij weet niet of de brief is aangekomen; deze kan ook door een ander zijn opgepakt. Ook hier geldt dat het aan appellant was om een voorziening te treffen, zodat poststukken hem zouden bereiken.
4.11.
Wat appellant verder tegen de buitenbehandelingstelling heeft aangevoerd, kan hem evenmin baten. Het college heeft de stelling van appellant dat hij de bankafschriften waarom was verzocht al eerder had ingeleverd, in het verweerschrift gemotiveerd weersproken. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat het verzoek zag op meer stukken dan alleen de bankafschriften en dat appellant ook die niet heeft ingeleverd. Uit de rapportage van 24 april 2012 blijkt met betrekking tot deze aanvraag evenmin dat sprake is geweest van een inhoudelijke beoordeling, zoals appellant heeft betoogd. Niet in geschil is dat de gevraagde stukken nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Het college was dan ook bevoegd ook deze tweede aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.12.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.11 is overwogen, volgt de volgende uitspraak. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Er bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.225,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD