ECLI:NL:CRVB:2015:4840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- M. Hillen
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 5 november 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij samenwoonde met een man, J, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en J vanaf 12 november 2011 een gezamenlijke huishouding voerden, wat zij niet aan het college had gemeld. Het college heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek dat op 17 januari 2013 plaatsvond. De Raad oordeelt echter dat de anonieme melding, in combinatie met eerdere meldingen en de bevindingen van het vooronderzoek, voldoende grond vormden voor het huisbezoek. De Raad stelt vast dat appellante en J in de te beoordelen periode op verschillende adressen stonden ingeschreven, maar dat dit niet uitsluit dat zij hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De Raad concludeert dat aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding is voldaan, omdat appellante en J zorg voor elkaar droegen en hun huishouding deelden.
De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor heeft het college appellante ten onrechte als zelfstandig subject van bijstand aangemerkt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.