ECLI:NL:CRVB:2015:4850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
13/6944 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van WIA-uitkering met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en intrekking van een WIA-uitkering van appellant. Appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering. Het Uwv heeft echter besloten om deze uitkering met terugwerkende kracht in te trekken, omdat zij van mening was dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over zijn gezondheidstoestand. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn gezondheidstoestand vanaf 2 december 2008. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de psychiater Notten niet voldoende onderbouwd waren om te concluderen dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. De Raad heeft de besluiten van het Uwv tot intrekking van de WIA-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering vernietigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 2.940,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige informatieverstrekking door het Uwv en de noodzaak om de rechten van de verzekerde te waarborgen.

Uitspraak

13/6944 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 november 2013, 12/3148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, met ingang van 5 december 2006 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 7 juni 2007 heeft psychiater S. Gülsaçan verklaard dat appellant vanaf oktober 2006 bij hem onder behandeling is en dat de diagnose psychotische stoornis NAO is gesteld.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek ingesteld. Deze arts heeft in zijn rapport van 2 oktober 2008 geconcludeerd dat appellant als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte geen benutbare mogelijkheden heeft om te functioneren. Er is sprake van aanmerkelijk wisselende mogelijkheden met langdurige perioden zonder benutbare mogelijkheden. Bij besluit van
27 oktober 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2008 recht heeft op een WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 30 maart 2011 onderzocht door verzekeringsarts F.P.M. Schlosser. Uit diens rapport van 4 april 2011 blijkt dat Schlosser de belastbaarheid nog niet kan vaststellen. Hij heeft een psychiatrische expertise noodzakelijk geacht.
1.4.
Psychiater P.J.H. Notten heeft appellant op 6 juli 2011 gezien in het kader van de psychiatrische expertise en op 12 september 2011 rapport uitgebracht. Notten kan in psychiatrische zin geen ernstig psychiatrisch toestandsbeeld weerhouden, evenmin beperkingen in het huidige sociale en/of persoonlijk functioneren. Het ligt in de lijn dat deze toestand in 2006 niet anders was dan de huidige toestand.
1.5.
In een rapport van 11 oktober 2011 heeft Schlosser, zich daarbij baserend op het onderzoek door Notten, geconcludeerd dat er zowel actueel als over de eerdere periode vanaf 2006 geen sprake is noch is geweest van een psychiatrisch ziektebeeld. Er waren geen medische redenen die appellant buiten staat stelden om een volledig en juist beeld van zijn klachten en belemmeringen te geven.
1.6.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft het Uwv het in 1.2 genoemde toekenningsbesluit ingetrokken en vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2008 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 65.906,65 teruggevorderd aan over de periode van 2 december 2008 tot en met
31 oktober 2011 onverschuldigd betaalde WIA-uitkering.
1.7.
Appellant heeft tegen de besluiten van 19 en 25 oktober 2011 bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaren geen aanleiding gezien om te komen tot herziening van de medische grondslag van de primaire beslissing. Bij besluit van
12 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank hecht doorslaggevende betekenis aan de bevindingen van psychiater Notten, die geen psychiatrisch toestandsbeeld kan vaststellen en evenmin enige beperking in het persoonlijk of sociaal functioneren van appellant. Gelet op de door Notten gegeven motivering acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat zijn bevindingen over de psychiatrische toestand van appellant evenzeer van toepassing waren op 2 december 2008. Het Uwv heeft op goede gronden geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn gezondheidstoestand onjuist dan wel onvolledig weer te geven. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat bij appellant op 2 december 2008, anders dan destijds is vastgesteld, geen sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er onvoldoende grond is voor intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht. Een enkel vermoeden dat de medische toestand in het verleden gelijk is geweest als op een later moment van onderzoek is onvoldoende om met terugwerkende kracht een uitkering in te trekken. Bij de beoordeling of er sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing moet de vraag worden beantwoord of het gedrag dat tot voortzetting van de uitkering heeft geleid voortkomt uit een psychische stoornis dan wel moet worden aangemerkt als simulatie. Hem wordt verweten dat hij ten tijde van de toekenning heeft gesimuleerd. Echter, aan Notten is niet rechtstreeks de vraag voorgelegd of het door hem gepresenteerde beeld berust op simulatie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Toetsingskader: algemeen
4.1.1.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.
4.1.2.
In artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv beschikkingen op grond van deze wet herziet of intrekt, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
(…)
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Op grond van het derde lid kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.2.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend.
4.2.2.
Artikel 3 van de Beleidsregels bepaalt tot en met welke dag intrekking of herziening van uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt indien door toedoen van de verzekerde (als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting) ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt dan wel het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Voorts is geregeld tot en met welke dag intrekking of herziening plaatsvindt voor de situatie dat geen sprake is van toedoen of van niet-nakoming van een verplichting maar het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn en bij samenloop van een of meer eerdergenoemde situaties.
4.2.3.
Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook - in het geval van betwisting - die feiten aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:1295).
Wat is in dit geval gesteld?
4.3.
Het standpunt van het Uwv komt er in de kern op neer dat appellant met ingang van
2 december 2008 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt is. Ten tijde van de spreekuren in 2007 en 2008 heeft appellant de verzekeringsartsen door zijn handelen en presentatie onjuist geïnformeerd over zijn medische situatie. Volgens het Uwv is door de verzekeringsartsen, ondersteund door het rapport van psychiater Notten, afdoende vastgesteld dat in de situatie van appellant sprake is van simulatie en schending van de in artikel 27 van de Wet WIA neergelegde inlichtingenverplichting. Nu door toedoen van appellant ten onrechte uitkering is verstrekt, vindt intrekking van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot 2 december 2008.
Ten onrechte uitkering verstrekt?
4.4.
Blijkens het rapport van 11 oktober 2011 heeft verzekeringsarts Schlosser op basis van het rapport van psychiater Notten geconcludeerd dat er zowel actueel als over de eerdere periode vanaf 2006 geen sprake is noch is geweest van een psychiatrisch ziektebeeld. Vanwege de vele discrepanties in het gepresenteerde beeld en verhaal door appellant en de uiteindelijke bevindingen en conclusies is er zeker door appellant een onvolledig en onjuist beeld van zijn klachten en belemmeringen gegeven.
4.5.
Het rapport van psychiater Notten bevat niet voldoende onderbouwing voor de door Schlosser getrokken conclusies. Op grond van zijn onderzoek heeft Notten in psychiatrische zin geen ernstig psychiatrisch toestandsbeeld kunnen weerhouden, evenmin beperkingen in het huidige sociale en/of persoonlijk functioneren als gevolg van het psychiatrisch toestandsbeeld. Op de vraag of er aanwijzingen zijn dat het actuele psychiatrisch beeld verschilt van het beeld vanaf 5 december 2006, heeft hij geantwoord dat het altijd moeilijk is om een uitspraak te doen over het toestandsbeeld in een periode voordat hij appellant onderzocht. Echter, in de anamnese heeft appellant niet duidelijk over een verschil of verandering in zijn toestandsbeeld dan wel verergering of verbetering over de afgelopen periode verteld. Op de vraag of er discrepantie is tussen zijn conclusie en die van psychiater Gülsaçan heeft Notten geantwoord dat er een duidelijke discrepantie is tussen zijn conclusie en die van psychiater Gülsaçan. Dit geldt zeker voor de huidige toestand. Voor het verleden verwijst hij naar de beantwoording van de vorige vraag. Maar het ligt volgens Notten in de lijn dat deze toestand in 2006 niet anders was dan de huidige toestand. Vastgesteld moet worden dat Notten noch bij zijn conclusies noch bij de beantwoording van de door het Uwv gestelde vragen gemotiveerd uiteen heeft gezet dat (ook) vanaf 5 december 2006 dan wel
2 december 2008 geen sprake is geweest van een psychiatrisch ziektebeeld. Evenmin kan op grond van het rapport van Notten worden geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenplicht niet (behoorlijk) is nagekomen. In dat rapport zijn geen concrete aanwijzingen te vinden voor het standpunt van het Uwv dat appellant van meet af aan bewust een ziekte heeft voorgewend.
4.6.
Wat in 4.4 en 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant het Uwv onjuist heeft geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand vanaf 2 december 2008 en daarmee zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hieruit volgt dat niet aan de voorwaarden om met terugwerkende kracht tot intrekking van die uitkering en tot terugvordering te besluiten, is voldaan. Zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit zullen daarom worden vernietigd. Gelet op het aantal en de omvang van de uitgevoerde onderzoeken en het tijdsverloop wordt het Uwv niet in de gelegenheid gesteld opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Het besluit van 19 oktober 2011, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2008 geen recht heeft op een
WIA-uitkering, en het terugvorderingsbesluit van 25 oktober 2011 zullen worden herroepen.
Kosten
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 980,- in bezwaar, op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep, in totaal € 2.940,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 juni 2012;
- herroept de besluiten van 19 en 25 oktober 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.940,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 160,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I. Mehagnoul

AP