ECLI:NL:CRVB:2015:4860
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de terugvordering van een voorschot op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante ontving over de periode van 22 juli 2008 tot 1 januari 2009 een voorschot, maar het Uwv stelde bij besluit van 26 november 2008 vast dat appellante geen recht had op een uitkering. In 2011 vorderde het Uwv het voorschot van € 2.659,50 terug, wat later werd verhoogd tot € 3.260,71. Appellante maakte bezwaar tegen de hoogte van het terugvorderingsbedrag, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond en stelde het maandelijkse aflossingsbedrag vast op € 100,-. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het terugvorderingsbedrag onterecht was verhoogd met administratiekosten en rente, en dat dit in strijd was met het beginsel van reformatio in peius. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante op de hoogte was van de verhogingen en dat het beginsel van reformatio in peius niet van toepassing was, aangezien het Uwv geen heroverweging op bezwaar had gedaan. De Raad concludeerde dat de verhogingen niet in strijd waren met wettelijke bepalingen en dat appellante geen gronden had aangevoerd voor haar verweer. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.