ECLI:NL:CRVB:2015:4868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie voor persoonlijke verzorging AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ met betrekking tot haar indicatie voor persoonlijke verzorging op grond van de AWBZ. De te beoordelen periode loopt van 10 oktober 2013 tot 30 april 2014. Appellante heeft meerdere aandoeningen en heeft verzocht om een uitbreiding van haar indicatie voor persoonlijke verzorging. Het CIZ heeft echter besloten om de indicatie ongewijzigd te laten en heeft de einddatum van de indicatie vastgesteld op 28 oktober 2028. Dit besluit is gebaseerd op een medisch advies van 16 april 2014, waaruit blijkt dat appellante in staat is om haar persoonlijke verzorging zelf te doen met behulp van hulpmiddelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 16 december 2015 geoordeeld dat het medisch advies van het CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid ervan. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer hulp nodig heeft, maar de Raad oordeelt dat de door haar ingediende medische stukken niet voldoende onderbouwen dat zij niet in staat is om haar persoonlijke verzorging zelf te doen. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.
De Raad concludeert dat appellante niet is aangewezen op een hogere indicatie voor persoonlijke verzorging en dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van het CIZ en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.