ECLI:NL:CRVB:2015:4975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van indicatie voor zorg op basis van de AWBZ en de rol van CIZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die sinds haar geboorte doof is en lijdt aan een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie voor zorg. Het CIZ had haar een indicatie verleend voor Begeleiding individueel, klasse 3, en Persoonlijke verzorging, klasse 1, voor de periode van 23 januari 2013 tot en met 22 januari 2016. De appellante was het niet eens met deze indicatie en stelde dat zij meer zorg nodig had dan het CIZ had vastgesteld.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de appellante met de gestelde indicatie niet tekort was gedaan. De bevindingen van psychiater Josipovic tijdens de opname van de appellante gaven geen inzicht in haar zorgbehoefte in de thuissituatie. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het CIZ ondeugdelijk gemotiveerd was, zowel voor de indicatie voor Begeleiding individueel als voor Persoonlijke verzorging. De Raad stelde vast dat de normtijd die door het CIZ was gehanteerd voor de indicatie niet onderbouwd was en dat de appellante recht had op een hogere indicatie.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en stelde de indicatie voor Begeleiding individueel vast op klasse 4 en voor Persoonlijke verzorging op klasse 2. De Raad wees het verzoek van de appellante om schadevergoeding af, omdat het nog niet vaststond dat zij schade had geleden. Tevens werd CIZ veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 2.940,- bedroegen.