ECLI:NL:CRVB:2015:547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
13-4787 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

13/4787 WIA
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 juli 2013, 13/1635 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur, heeft vanaf 24 september 2009 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een WGA-uitkering ontvangen naar de klasse 35 tot 80% in verband met nek- en schouderklachten bij aangetoonde discopathie cervicaal/HNP, varices aan beide benen en chronische aspecifieke rugpijn. De door appellant tegen het besluit inhoudende de beeïndiging van deze uitkering met ingang van 10 oktober 2010, aanhangig gemaakte procedures hebben geleid tot de uitspraak van de Raad van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8492, waarbij de beeïndiging in stand is gebleven.
1.2.
Op 3 november 2010 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per
8 oktober 2010. Na een medisch onderzoek op 19 april 2011 heeft de verzekeringsarts overwogen dat er weliswaar sprake is van dezelfde ziekteoorzaken, maar dat toegenomen beperkingen niet kunnen worden geobjectiveerd. Tegen het besluit van het Uwv van 20 april 2011, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat met ingang van 8 oktober 2010 geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 4 juli 2012 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 19 oktober 2011, omdat door de reumatoloog op die datum de diagnose reumatoïde artritis is gesteld. Voorts heeft appellant te kennen gegeven dat hij sinds mei 2011 onder behandeling is bij Altrecht in verband met een vastgestelde posttraumatische stress-stoornis (PTSS).
1.4.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het Uwv op basis van het rapport van een verzekeringsarts van 30 augustus 2012 vastgesteld, dat per 19 oktober 2011 geen recht op uitkering ingevolge de wet WIA is ontstaan.
1.5.
Bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 januari 2013, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat per 19 oktober 2011 sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant tot 10 oktober 2010 een WIA-uitkering heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts van 30 augustus 2012 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 januari 2013 en 3 mei 2013, geen aanleiding ziet de conclusies van deze artsen in twijfel te trekken. De beperkingen op grond waarvan appellant per 24 september 2009 recht had op een WGA-uitkering hielden verband met lage rugklachten, cervicobrachialgie en spataderen. Verder was appellant bekend met maagklachten en diabetes mellitus. Appellant heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met reumatoïde artritis, een andere aandoening. Ook de door appellante vermelde PTSS, tuberculose en epicondylitis lateralis zijn andere ziekteoorzaken. In de oude verzekeringsgeneeskundige rapporten zijn geen aanwijzingen gevonden dat voor
10 oktober 2010 al sprake is geweest van reumatoïde artritis. Bij de einde wachttijdbeoordeling in 2011 (lees: 2010) is evenmin melding gemaakt van psychische problematiek. Op grond van de beschikbare gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in het standpunt dat appellant niet in aanmerking komt voor herleving van zijn
WGA-uitkering per 19 oktober 2011.
3.1.
In hoger beroep zijn de gronden van het bezwaar en beroep in essentie herhaald. Appellant heeft nogmaals verwezen naar de schriftelijke verklaring van longarts
B.A.H.A. van Mackelenbergh, waarin deze vermeldt dat appellant sinds oktober 2011 bij reumatoloog Vreugdenhil bekend is met reumatoïde artritis en dat het uiteraard zeer waarschijnlijk is dat deze reuma ook al in 2010 bestond. Onder verwijzing naar het verslag van Altrecht van 7 mei 2012 voert appellant verder aan dat de psychische problematiek verband houdende met de bij hem geconstateerde PTSS reeds op 10 oktober 2010 bestond, waarmee ten aanzien van deze klachten sprake is van eenzelfde ziekteoorzaak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet WIA.
4.2.
In zijn rechtspraak met betrekking tot het met artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA overeenkomstige artikel 43a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft de Raad geoordeeld dat die bepaling geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, doch naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende en nadien ingetrokken uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 15 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY6237) heeft geoordeeld, bestaat geen aanleiding om ten aanzien van artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA in andere zin te oordelen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De gronden die appellant daartegen heeft aangevoerd zijn door de rechtbank afdoende besproken en deugdelijk gemotiveerd weerlegd. Bij ontbreken van nadere medische gegevens die in het aanvullend hoger beroepschrift in het vooruitzicht zijn gesteld ter onderbouwing van het standpunt van appellant, ziet de Raad geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Aan de verklaring van de longarts kan, reeds omdat de inhoud niet ziet op de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende en nadien ingetrokken uitkering, niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente is derhalve geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
5. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Fotchind

RB