ECLI:NL:CRVB:2015:68
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van inkomsten met bijstandsuitkering en de beoordeling van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van inkomsten met een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant, die bijstand ontving, had bezwaar gemaakt tegen een uitkeringsspecificatie waarin zijn bijstandsbedrag op € 0,- was vastgesteld door verrekening van inkomsten die hij in maart en april 2012 had ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant stelde dat hij in een moeilijke financiële situatie verkeerde en dat hij als gevolg van de verrekening niet in staat was zijn vaste lasten te betalen en zijn kinderen te bezoeken. Echter, hij onderbouwde deze stelling niet met bewijsstukken.
De Raad overwoog dat het college bevoegd was om de inkomsten te verrekenen en dat de appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van deze verrekening af te zien. De Raad bevestigde dat de wetgever de verrekening niet als terugvordering beschouwt en dat er geen ruimte was voor een verdergaande toetsing. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om rekening te houden met de verrekening van de ontvangen inkomsten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.
De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van claims van bijzondere omstandigheden in het kader van bijstandsverlening en de discretionaire bevoegdheid van het college bij de verrekening van inkomsten.