ECLI:NL:CRVB:2015:686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
14-276 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de herziening van WAO-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot de herziening van de WAO-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar deze werd in 2009 herzien naar 15 tot 25%. Na bezwaar werd deze herziening teruggedraaid, maar in 2009 werd opnieuw vastgesteld dat appellant geschikt was voor bepaalde functies. De rechtbank heeft een deskundige benoemd, psychiater N.J. de Mooij, die concludeerde dat appellant op de relevante datum psychische beperkingen had, maar dat deze niet belemmerend waren voor het vervullen van de functies die hem waren voorgehouden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd en dat er nieuwe medische informatie was die een herbeoordeling rechtvaardigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht de deskundige heeft gevolgd, omdat het rapport zorgvuldig en consistent was. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om aan de conclusies van de deskundige te twijfelen. De Raad concludeert dat het Uwv appellant op 2 april 2012 terecht geschikt heeft geacht voor de functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.

Uitspraak

14/276 WAO, 14/280 ZW
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken de rechtbank Gelderland van
3 december 2013, 12/970 (aangevallen uitspraak 1) en van 5 december 2013, 09/1633 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 12 februari 1998 uitgevallen uit zijn werk als deskmedewerker. Vanaf
11 maart 1998 heeft hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het Uwv de
WAO-uitkering van appellant per 5 mei 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 september 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 maart 2009 herzien in die zin dat appellant doorlopend voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt bevonden. Bij dit besluit is tevens bepaald dat met ingang van 28 oktober 2009 de
WAO-uitkering wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 28 oktober 2009 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de functies die aan appellant in het kader van de beoordeling zijn voorgehouden.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. De rechtbank heeft aanleiding gezien de psychiater N.J. de Mooij als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. In hun rapport (deskundigenrapport) van 10 februari 2011 hebben De Mooij en S.M. Hendriks, psychiater in opleiding, geschreven dat er op de in geding zijnde datum van 28 oktober 2009 sprake was van depressieve klachten secundair aan persoonlijkheidsproblematiek met passief-agressieve trekken. In dit rapport is als conclusie opgenomen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep de juiste psychische beperkingen zijn aangenomen.
3.1. Appellant, die inmiddels naast zijn WAO-uitkering een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zich vanuit die situatie op 14 maart 2011 ziek gemeld. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het Uwv appellant na verzekeringsgeneeskundig onderzoek met ingang van 2 april 2012 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies en de ZW-uitkering beëindigd.
3.2. Bij besluit van 15 mei 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep - het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 maart 2012 ongegrond verklaard.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om de deskundige niet te volgen in zijn oordeel, omdat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en voorts inzichtelijk en consistent is. Over de namens appellant overgelegde contra-expertise, uitgebracht door psychiater W.C. Bohlmeijer, heeft de rechtbank overwogen dat Bohlmeijer weliswaar van een andere diagnose dan De Mooij is uitgegaan, maar dat een diagnose op zichzelf nog geen beperking inhoudt. De rechtbank heeft Bohlmeijer niet gevolgd waar hij stelt dat appellant op 28 oktober 2009 gedurende periodes onder de grens van zelfredzaamheid viel, nu de verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat appellant een regelmatig uitgaanspatroon heeft, vier keer per week tennist, voldoende sociale contacten heeft, zijn eigen huishouden voert, verzorgd overkomt, redelijk vlot antwoord geeft op vragen en niet depressief of angstig overkomt. Dat de verzekeringsartsen zijn afgegaan op het moment van de beoordeling en appellant alleen toen een goede periode had, zoals Bohlmeijer heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken
4.2. Bij de aangevallen uitspraak 1 is het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek, voorafgaand aan de hersteldverklaring op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende overtuigend en gemotiveerd te kennen heeft gegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder ingenomen standpunt dat appellant op
2 april 2012 in staat wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
5.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de medische informatie van de behandelend psychiater Upmeijer en van de op zijn verzoek rapporterende psychiater Bohlmeijer, voor de rechtbank aanleiding had moeten zijn tot het nogmaals benoemen van een onafhankelijk deskundige. Aangezien de rechtbank dit heeft nagelaten, verzoekt appellant de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellant heeft voorts gesteld dat zijn belastbaarheid verkeerd is ingeschat.
5.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

14.276 WAO

6.1.
De discussie tussen partijen in hoger beroep heeft zich toegespitst op de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak 2 in het voetspoor van haar deskundige terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit 1 berust op een deugdelijke medische grondslag.
6.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Voor een overtuigende motivering is vereist dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door één van de partijen geraadpleegde, deskundige is als zodanig niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
6.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door de deskundigen gegeven motivering is overtuigend. De overwegingen van de rechtbank, dat in hetgeen appellant heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding is gelegen om aan het standpunt van de deskundigen te twijfelen, worden onderschreven. Dat geldt ook voor zijn in hoger beroep aangevoerde gronden die een herhaling zijn van hetgeen bij de rechtbank is aangevoerd. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet opnieuw een deskundige te raadplegen.
6.4.
Wat hiervoor onder 6.1 tot en met 6.3 is overwogen leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.

14.280 ZW

6.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak 1 terecht heeft geoordeeld dat appellant per 2 april 2012 in staat was om tenminste één van de functies te vervullen, die hem in het kader van de WAO-beoordeling in 2009 zijn voorgehouden.
6.6.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en wordt niet met nadere medische informatie onderbouwd. Er bestaat hieromtrent geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek, waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er op de datum in geding geen wezenlijk andere medische situatie aan de orde dan ten tijde van de WIA-beoordeling. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de conclusies uit het deskundigenrapport dit standpunt ondersteunen. Appellant heeft - ook in hoger beroep - geen medische informatie overgelegd die aanleiding vormt voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat er geen aanleiding is een onafhankelijk deskundige te benoemen.
6.7.
Uit hetgeen is overwogen volgt dat het Uwv appellant op 2 april 2012 terecht geschikt geacht heeft voor één van de geduide functies. Het ziekengeld is terecht beëindigd.
6.8.
Uit de overwegingen onder 6.6 en 6.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
HD