ECLI:NL:CRVB:2015:801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
13-6764 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstand op basis van inkomsten uit werkzaamheden als toiletjuffrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de intrekking en herziening van bijstandsuitkeringen aan appellante werd behandeld. Appellante ontving sinds 29 september 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat zij sinds vier jaar werkzaam was als toiletjuffrouw bij een club, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, waarnemingen en verhoren van betrokkenen, waaronder de eigenaar van de club en een medewerker verantwoordelijk voor de toiletten. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante inkomsten had uit deze werkzaamheden, die zij niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

Op basis van deze bevindingen heeft het college op 25 oktober 2012 de bijstand van appellante herzien en de bijstand over een bepaalde periode ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de standpunten van het college.

In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep verworpen. De Raad concludeert dat de verklaringen van betrokkenen en de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de inkomsten van appellante, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de besluitvorming door het college. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6764 WWB
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2013, 13/325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Voor appellante is verschenen mr. drs. R.J.A. Verhoeven, kantoorgenoot van mr. Kiewitt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Blom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 29 september 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellante sinds vier jaar werkzaam is bij [naam club] in [plaatsnaam] ([naam club]) heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan haar verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, zijn waarnemingen verricht bij de woning van appellante en bij [naam club], is een bezoek gebracht aan [naam club] en is appellante gehoord. Ook zijn [X.] ([X.]), de eigenaar van [naam club], en [Y.] ([Y.]), die in [naam club] verantwoordelijk is voor de toiletten, gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 9 oktober 2012.
1.3.
In de onderzoeksbevindingen heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
25 oktober 2012 de bijstand van appellante met ingang van 29 september 2011 te herzien en de bijstand over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 augustus 2012 in te trekken. Ook heeft het college de over de laatst vermelde periode verleende bijzondere bijstand ingetrokken. Verder heeft het college de bijstand verlaagd met 100% gedurende de maand november 2012. Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het college de over de periode van
29 september 2011 tot en met 31 december 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.018,20 bruto teruggevorderd, de over de periode van 1 januari 2012 tot en met
30 september 2012 gemaakte kosten van algemene bijstand tot een bedrag van € 5.088,76 netto teruggevorderd en de over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 augustus 2012 gemaakte kosten van bijzondere bijstand tot een bedrag van € 301,38 netto teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 13 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 25 en 30 oktober 2012 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante vanaf 29 september 2011 tot en met
30 september 2012 inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden als toiletjuffrouw bij [naam club] waarvan zij geen mededeling heeft gedaan bij het college. Het college heeft het standpunt ingenomen dat appellante in deze periode elke vrijdag en zaterdag heeft gewerkt, dat zij van
6 juni 2012 tot half september 2012 ook op woensdag, donderdag en zondag heeft gewerkt en dat zij € 10,- per uur heeft verdiend en fooien heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De onderzoeksbevindingen van de sociale recherche en de verklaringen van appellante, [X.] en [Y.] bieden voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat appellante van
29 september 2011 tot 18 september 2012 werkzaamheden heeft verricht als toiletjuffrouw bij [naam club]. Ook blijkt uit de verklaringen op welke dagen en tijden appellante deze werkzaamheden heeft verricht. De stelling van appellante dat zij slechts incidenteel werkte en dat zij vrijwilligerswerk heeft verricht tegen een geringe vergoeding kan daaraan niet afdoen. Uitgegaan mag worden van de juistheid van de tegenover de sociale recherche afgelegde verklaringen.
3. Appellante heeft in hoger beroep volstaan met te verwijzen naar de gronden in bezwaar en beroep. Zij heeft te kennen gegeven nog te zullen bezien of [X.] en [Y.] bereid zijn nader te verklaren over de gestelde werkzaamheden en de eventuele inkomsten daaruit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante herhaalt wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft zich daarover bij de aangevallen uitspraak uitgelaten en met juistheid geoordeeld dat het beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Ter onderbouwing van het standpunt van appellante dat zij in de periode in geding niet permanent in [naam club] werkzaam was is namens haar ter zitting geciteerd uit een verklaring van [X.] die hij op 26 januari 2015 via Facebook aan appellante heeft gezonden. In deze verklaring heeft [X.] te kennen gegeven dat hij tegenover de sociale recherche ook heeft verklaard dat “[we] door stilte [..] niet open zijn gegaan” en dat “er ook dikwijls anderen stonden in plaats van jou”.
4.3.
[X.] heeft op 18 september 2012 tegenover de sociale recherche, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij dacht dat appellante haar werk ruim een jaar permanent doet, dat er in het begin steeds andere dames waren, dat appellante er toen af en toe stond en dat zij toen ook wel eens in andere zaken stond. Verder heeft [X.] verklaard dat [naam club] op donderdag en op zondag een paar keer is dichtgegaan, omdat het te rustig was.
4.4.
Anders dan appellante betoogt, geeft hetgeen [X.] nader via Facebook heeft verklaard geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door het college ingenomen standpunt, dat mede op de tegenover de sociale recherche door [X.] afgelegde verklaring is gebaseerd. Daarvoor is de nadere verklaring van [X.] te weinig concreet en specifiek over de gestelde afwezigheid van appellante en over de dagen waarop [naam club] niet is opengegaan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en F. Hoogendijk en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaine

HD