ECLI:NL:CRVB:2015:906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-6874 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsinschakeling wegens dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om ontheffing van haar verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had deze ontheffing geweigerd, gebaseerd op een medisch en arbeidsdeskundig advies van Margolin. Dit advies concludeerde dat appellante, ondanks haar rug- en schouderklachten, medisch gezien fulltime inzetbaar was voor arbeid.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat het advies van Margolin ondeugdelijk was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, waaronder psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het college op het advies van Margolin mocht vertrouwen, omdat dit advies zorgvuldig was opgesteld en gebaseerd op eigen onderzoek. De Raad benadrukte dat het college niet verplicht was om aanvullende informatie bij de huisarts of fysiotherapeut op te vragen, aangezien appellante zelf had aangegeven geen behandeling te ondergaan.

De Raad concludeerde dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de inhoud van het advies te twijfelen. De door appellante overgelegde medische gegevens ondersteunden niet haar stelling dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de ontheffing te weigeren en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter.

Uitspraak

13/6874 WWB
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 november 2013, 13/1679 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Het college heeft appellante, nadat zij in juni 2011 op grond van een medisch en arbeidsdeskundig advies van Margolin met in achtneming van beperkingen (rug en schouder) en opbouw van uren fulltime arbeidsgeschikt is bevonden, aangemeld voor het zogenoemde 600-banenplan. Aangezien appellante niet meewerkte aan dit 600-banenplan heeft [naam], casemanager van het UWV Werkbedrijf en de matcher van het 600-banenplan op
31 oktober 2012 met appellante een gesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek meldde appellante dat haar rugklachten waren toegenomen. Ook leek het erop dat er psychische belemmeringen zijn. Naar aanleiding daarvan heeft het college Margolin verzocht opnieuw een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek te verrichten bij appellante. Uit het door het college op
4 december 2013 ontvangen advies van Margolin blijkt dat de mogelijkheden van appellante hetzelfde zijn als in 2011 en dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellante is medisch gezien fulltime inzetbaar voor arbeid. Appellante heeft in lichte mate beperkingen aan de rechterschouder en beperkingen aan de rug. Psychisch zijn er geen klachten en ook geen verschijnselen die op een beperking op dit gebied zouden kunnen wijzen. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante geschikt is voor een traject naar werk, waarbij rekening moet worden gehouden met een opbouw van de arbeidsuren vanwege arbeidsritme en gewenning. Op basis van dit advies heeft het college aan appellante bij besluit van 16 januari 2013 meegedeeld dat zij aan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB moet voldoen.
1.3.
Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2013 bij besluit van
23 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat het door Margolin opgestelde advies wat betreft de inhoud en de wijze van totstandkoming niet deugdelijk is, zodat het college dat advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Informatie van de huisarts en fysiotherapeut van appellante over de toenemende rug- en schouderklachten ontbreekt. Verder zijn de psychische klachten van appellante niet in het advies betrokken. Door de verzekeringsarts is daarnaar geen onderzoek verricht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Met de beslissing van het college om aan appellante de verplichtingen tot arbeidsinschakeling op te leggen, wordt het college geacht tevens te hebben geweigerd appellante van die verplichtingen te ontheffen wegens dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB. Tussen partijen is in geschil of het college deze weigering op het advies van Margolin heeft mogen baseren.
4.3.1.
Een bestuursorgaan dat met besluitvorming is belast, dient er zorg voor te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de feiten en omstandigheden die de grondslag voor het te nemen besluit de grondslag vormen. Indien, zoals in dit geval, voor het vaststellen van de feiten mede gebruik moet worden gemaakt van de deskundigheid waarover het bestuursorgaan zelf niet beschikt, kan het een ter zake deskundige inschakelen om zich van advies te laten dienen. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan om zich ervan te vergewissen dat die adviezen voldoen aan de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf moeten worden gesteld. Om die reden kan van een deugdelijke advisering slechts sprake zijn indien uit die adviezen ten minste blijkt op basis van welke gegevens deze tot stand zijn gekomen en welke procedure bij het tot stand brengen van die adviezen is gevolgd.
4.3.2.
Het advies van Margolin voldoet aan de hiervoor geformuleerde eisen van zorgvuldigheid. Van betekenis is in dit verband dat het advies is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsarts en dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de klachten van appellante. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over die beperkingen. Geen van deze situaties heeft zich voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsarts geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie bij de huisarts of fysiotherapeut van appellante in te winnen. Appellante heeft tegenover de verzekeringsarts verklaard dat er geen behandeling is, zij volgt ieder jaar een serie fysiotherapiebehandelingen en gebruikt geen medicijnen. De verzekeringsarts heeft vervolgens een gericht lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft voorts in het advies gemotiveerd uiteengezet waarom hij het opvragen van informatie bij een behandelaar niet nodig achtte.
4.3.3.
Anders dan appellante betoogt, heeft de verzekeringsarts, zoals blijkt uit punt 2 van Bijlage A vanhet advies onderzoek verricht naar de mentale belastbaarheid van appellante.
4.4.
Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat dit advies naar inhoud ondeugdelijk is. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens bevatten geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van dit advies. Uit de ongedateerde verklaring van de fysiotherapeut en de verklaring van de huisarts van 14 maart 2014 komt voor wat betreft de beperkingen aan de rug en de rechterschouder van appellante geen ander beeld naar voren dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Volgens de huisarts is appellante na maart 2012 niet meer op het spreekuur verschenen. In 2012 is zij doorverwezen naar de fysiotherapeut, die haar in de periode van 15 maart 2012 tot 26 april 2012 heeft behandeld met als resultaat dat het klachtenniveau een stuk is verminderd. Uit de verklaring van de huisarts blijkt verder dat appellante weliswaar psychische klachten had en is doorverwezen naar een psycholoog, maar daar volgens de gegevens van de huisarts nooit is geweest.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college bij zijn besluitvorming heeft mogen uitgaan van het advies van Margolin, zodat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en G.M.G. Hink en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

MK