ECLI:NL:CRVB:2016:1014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na ziekte van Lyme en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die lijdt aan de ziekte van Lyme. Appellante, werkzaam als activiteitenbegeleidster, was sinds 16 oktober 2007 ziek en had in 2009 geen recht op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een toename van haar beperkingen in 2010 en een aantal medische beoordelingen, werd appellante in 2013 door het Uwv geschikt geacht voor haar arbeid, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 23 september 2013. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een zorgvuldige medische beoordeling.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad. Appellante betoogde dat het Uwv haar beperkingen verkeerd had ingeschat en dat er geen zorgvuldige medische beoordeling had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld, en dat de medische onderzoeken voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om de functie van productiemedewerker te vervullen, en dat de vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van de WWB niet betekende dat zij ongeschikt was voor haar arbeid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.