Uitspraak
Zeeland-West-Brabant van 25 november 2014, 13/3805 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016, in de zaak 15/406 WIA-T, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant behandeld. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, is sinds 8 september 2009 uitgevallen door lichamelijke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 16 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante is het niet eens met de bevindingen van de verzekeringsartsen en stelt dat er een urenbeperking van 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week moet worden aangenomen.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende gemotiveerd hebben waarom een urenbeperking niet aan de orde is. De expertise van neuroloog J.U.R. Niewold, die een urenbeperking adviseert, wordt als voldoende overtuigend beschouwd. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv gebrekkig is gemotiveerd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen en te onderzoeken welke gevolgen de urenbeperking heeft voor de aanspraak van appellante op een WIA-uitkering.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Uwv bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en het toekennen van uitkeringen, vooral in gevallen waar medische klachten zoals reumatoïde artritis en fibromyalgie een rol spelen. De Raad stelt dat de consistentie van de klachten en de medische onderbouwing van de deskundigen niet genegeerd kunnen worden in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.