ECLI:NL:CRVB:2016:1052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen vermogen in de vorm van onroerend goed
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante, die vanaf 4 december 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een themacontrole naar vermogen in het buitenland heeft een bijzonder controleur onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit dit onderzoek bleek dat appellante onroerend goed in Turkije bezat, wat zij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Op 14 oktober 2013 heeft het college besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken, omdat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden door het college niet te informeren over haar vermogen.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij dacht dat het onroerend goed aan haar ooms toebehoorde en dat zij de inlichtingenplicht niet had geschonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de registratie van het onroerend goed in het eigendomsregister een feit is waarvan appellante redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het onroerend goed niet haar eigendom was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad oordeelde dat appellante niet had onderbouwd dat de eigendomsregistratie onjuist was en dat het aan haar was om aan te tonen dat het onroerend goed niet tot haar vermogen behoorde. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing unaniem ondersteunden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.