ECLI:NL:CRVB:2016:127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-7040 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting bij verkoop via Marktplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beek ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 20 oktober 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft echter de bijstand van appellanten per 1 juni 2012 ingetrokken, omdat er vermoedens bestonden dat zij inkomsten genereerden uit de verkoop van goederen via Marktplaats.nl, zonder dit te melden aan het college. Dit vermoeden werd ondersteund door een onderzoek van de sociale recherche, dat leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten niet konden aantonen dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij geen deugdelijke administratie of boekhouding hadden overgelegd. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenplicht een grond vormt voor de intrekking van de bijstand, aangezien het college niet kon vaststellen of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand gedurende de periode waarin zij hun verplichtingen niet zijn nagekomen.

De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016. Er zijn geen proceskosten toegewezen, omdat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten is.

Uitspraak

14/7040 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 november 2014, 14/1526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Beek (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.A. Moonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Moonen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L.A.M. Haggenburg en R.A.L. Verhaegen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 20 oktober 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Daarvoor ontving appellant bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, aangezien appellante nog niet behoorde tot de kring der rechthebbenden.
1.2.
Naar aanleiding van bij het college gerezen vermoeden dat appellanten, evenals in 2008, weer actief zijn in de verkoop van kleding en goederen via de website Marktplaats.nl (Marktplaats) heeft de sociale recherche van de gemeente Beek op verzoek van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De sociale recherche heeft daarbij dossieronderzoek verricht, gegevens opgevraagd bij Markplaats B.V. en bij appellanten. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 2 oktober 2013.
1.3.
Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het college, voor zover van belang, bij besluit van 16 oktober 2013 de bijstand van appellanten vanaf 1 juni 2012 ingetrokken. Bij besluit van 8 november 2013 heeft het college de over de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 juni 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 18.063,48 van appellanten teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 28 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, de tegen de besluiten van 16 oktober 2013 en 8 november 2013 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten vanaf
1 juni 2012 inkomsten hebben genoten uit de verkoop van kleding en goederen via Marktplaats waarvan zij in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting geen mededeling hebben gedaan. Doordat appellanten van deze activiteiten geen deugdelijke boekhouding hebben overgelegd, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellanten hebben zij de inlichtingenverplichting niet geschonden. Het college was ervan op de hoogte dat zij activiteiten via Marktplaats verrichten. Bovendien kan het recht op bijstand aan de hand van de door hen overgelegde boekhouding worden vastgesteld.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 1 juni 2012, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 16 oktober 2013, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Door appellanten wordt niet betwist dat zij via Marktplaats kleding en goederen hebben verkocht. Het betoog van appellanten dat zij hiervan geen opgave hoefden te doen omdat het college hiervan sinds 2008 op de hoogte was, slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8124) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Van incidentele verkoop van kleding is in het geval van appellanten echter geen sprake. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat appellanten in een periode van ongeveer één jaar meer dan 3300 advertenties hebben geplaatst op Marktplaats. Dat hierbij deels sprake is van herhaalde advertenties, maakt, gelet op het aantal, niet dat het gaat om incidentele in- en verkoop. Uit het door appellanten achteraf opgestelde overzicht blijkt dat zijzelf uitgaan van een bruto-omzet van € 16.526,-. Gelet op de aard, de omvang en regelmaat van de in- en verkoopactiviteiten had het appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat die activiteiten en de daaruit genoten inkomsten van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat zij deze dus onverwijld uit eigen beweging hadden moeten melden. Het feit dat het college appellanten hiermee in 2008 eveneens heeft geconfronteerd ontslaat hen niet van deze inlichtingenverplichting. Appellanten zijn destijds door het college immers gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag als zelfstandige in te dienen maar hebben hier, om hen moverende redenen, van afgezien. Appellanten konden op basis hiervan niet aannemen dat het college zou weten en aanvaarden dat appellanten de handelsactiviteiten op Markplaats voortzetten.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.4.
Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Appellanten hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Appellanten hebben van de in- en verkoop geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden of anderszins controleerbare gegevens verschaft over de met de handel verworven inkomsten. Het door appellanten overgelegde overzicht kan niet als zodanig worden aangemerkt. Door appellant is ter zitting van de Raad verklaard dat dit overzicht achteraf is opgesteld aan de hand van de bijschrijvingen op hun bankrekening. De goederen zijn steeds tegen contante betaling op markten gekocht en er zijn ook goederen tegen contante betaling verkocht. Daarom kan het overzicht niet volledig en betrouwbaar zijn. Hiermee hebben appellanten een bewijsrisico genomen waarvan de mogelijke gevolgen voor hun rekening komen. De door appellanten in hoger beroep alsnog overgelegde ontbrekende bankafschriften maakt dit niet anders.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD