ECLI:NL:CRVB:2016:1277
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na beëindiging van het dienstverband en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die als accountmanager buitendienst werkte, had op 4 januari 2012 een ziekmelding gedaan bij het Uwv, na het beëindigen van haar dienstverband op 31 december 2011. Het Uwv heeft op 11 maart 2013 vastgesteld dat appellante vanaf die datum geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar ernstige buikklachten niet voldoende waren meegewogen, vooral na de ontdekking van een tumor in 2014. Het Uwv daarentegen stelde dat de tumor geen invloed had op haar belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de medische situatie van appellante zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies van de artsen van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellante op 11 maart 2013 niet langer ongeschikt was voor haar werk als accountmanager.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter, en de leden M. Greebe en M.C. Bruning, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen.