ECLI:NL:CRVB:2016:1277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
14/6033 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na beëindiging van het dienstverband en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die als accountmanager buitendienst werkte, had op 4 januari 2012 een ziekmelding gedaan bij het Uwv, na het beëindigen van haar dienstverband op 31 december 2011. Het Uwv heeft op 11 maart 2013 vastgesteld dat appellante vanaf die datum geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar ernstige buikklachten niet voldoende waren meegewogen, vooral na de ontdekking van een tumor in 2014. Het Uwv daarentegen stelde dat de tumor geen invloed had op haar belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de medische situatie van appellante zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere conclusies van de artsen van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellante op 11 maart 2013 niet langer ongeschikt was voor haar werk als accountmanager.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter, en de leden M. Greebe en M.C. Bruning, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen.

Uitspraak

14/6033 ZW
Datum uitspraak: 6 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 september 2014, 13/1914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Voor appellante is
mr. Van der Wal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als accountmanager buitendienst voor 50 uur per week. Het dienstverband met haar werkgever is op 31 december 2011 geëindigd. Zij heeft op 4 januari 2012 aan het Uwv gemeld dat zij vanaf 30 december 2011 ziek is.
1.2.
Appellante heeft verschillende malen het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij de huisarts van appellante. Tijdens een spreekuur op 4 februari 2013 heeft de verzekeringsarts aan appellante kenbaar gemaakt dat hij haar met enige uitloop weer hersteld achtte voor haar werk als accountmanager.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 11 maart 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij per die datum geschikt wordt geacht voor haar arbeid. Aan dit besluit ligt een rapport ten grondslag van de verzekeringsarts van 4 februari 2013 en een verslag van een telefoongesprek op 8 maart 2013 van de verzekeringsarts met appellante.
1.4.
Appellante heeft tegen het besluit van 11 maart 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
29 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de artsen van het Uwv de medische situatie van appellante per 11 maart 2013 zorgvuldig en op inzichtelijke wijze hebben beoordeeld. Bij die beoordeling zijn ook alle langer bestaande klachten van appellante en de beschikbare gegevens van behandelend artsen betrokken. Volgens de rechtbank zijn de beperkingen van appellante niet onderschat en heeft het Uwv terecht het besluit genomen dat appellante met ingang van 11 maart 2013 niet langer in aanmerking komt voor een
ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat haar ernstige buikklachten voorop staan. De rechtbank heeft volgens appellante niet voldoende rekening gehouden met de na de datum in geding vastgestelde tumor, waarmee de buikklachten geobjectiveerd zijn. Bij een operatie in 2014 is een grote tumor verwijderd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv is de bij appellante gevonden goedaardige wekedelentumor niet van invloed geweest op haar belastbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of appellante, die na een haar in 1984 overkomen auto-ongeval al langer klachten had van whiplash, fibromyalgie, dystrofie en dystonie, in verband met de sinds eind december 2011 bestaande buikklachten op 11 maart 2013, weer in staat moet worden geacht om als accountmanager buitendienst te werken.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is geen aanleiding om deze vraag anders te beantwoorden dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv met de rapporten van zijn (bezwaar)verzekeringsartsen goed heeft onderbouwd dat appellante op 11 maart 2013 niet langer ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid wordt onderschreven. In dat verband heeft ook betekenis dat, zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2013, op de datum in geding van behandeling of controle door specialisten in verband met buikklachten niet langer sprake was.
4.4.
Uit de door appellante ingezonden brief van chirurg H.O. ten Cate Hoedemaker van
15 december 2014 en de daarbij gevoegde stukken blijken geen gegevens die nog niet bij de artsen van het Uwv bekend waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 maart 2016 terecht opgemerkt dat uit die stukken niet is te herleiden in welke mate de pre-operatieve klachten door de gevonden tumor zijn bepaald.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

MO