ECLI:NL:CRVB:2016:1281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toegenomen arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die sinds 1999 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich in 2013 opnieuw gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege maag- en darmklachten en psychische klachten. Het Uwv weigerde echter de uitkering te herzien, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellante. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld op basis van dezelfde ziekteoorzaak. In hoger beroep herhaalde appellante haar stelling dat er wel sprake was van toegenomen klachten binnen vijf jaar na de laatste vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd de WAO-uitkering te herzien, omdat appellante geen nieuwe objectieve medische informatie had overgelegd die haar stelling onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.