ECLI:NL:CRVB:2016:1294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
14-589 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en verzoek om terug te komen van eerdere besluiten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 december 2013 zijn beroep tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, geboren op [geboortedag] 1975, had eerder aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd terug te komen van eerdere besluiten waarin appellant geen recht op uitkering werd toegekend. Appellant stelde dat hij recht had op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 1999 of vanaf een jaar voor zijn aanvraag in 2005.

Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv zijn eerdere besluit herroepen en appellant een uitkering toegekend met ingang van 20 april 2012. Appellant was het hier niet mee eens en meende dat hij recht had op een eerdere ingangsdatum. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 28 december 2012 ongegrond had verklaard. De Raad heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 5 november 2015 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 1.488,-.

Uitspraak

14/589 WWAJ, 14/590 WWAJ, 15/7473 WWAJ
Datum uitspraak: 8 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2013, 13/917, 13/7887 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord en mededeling gedaan van een gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 november 2015 (bestreden besluit 3), waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op [geboortedag] 1975 geboren. Op 13 december 1999 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk als algemeen medewerker. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling is bij besluit van 17 november 2000 de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering afgewezen op de grond dat appellant per 11 december 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Op 21 maart 2005 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ingediend. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van
11 april 2005 afwijzend op deze aanvraag beslist op de grond dat appellant op en na
[geboortedag] 1993 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 april 2005. Na een verzekeringsgeneeskundige herbeoordeling heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 15 september 2005 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
1.3.
Op 17 november 2011 heeft appellant het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 11 april 2005. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv afwijzend beslist op dit verzoek van appellant. Het door appellant tegen het besluit van 29 november 2011 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 6 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Ook dit besluit is in rechte onaantastbaar, omdat ertegen geen beroep is ingesteld.
1.4.
Op 20 april 2012 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend.
1.5.
Bij besluit van 11 juli 2012 (primair besluit 1) heeft het Uwv appellant met ingang van
10 augustus 2012 een uitkering toegekend op grond van de Wajong 2010. Aan dit besluit liggen een rapport van 24 mei 2012 van een verzekeringsarts en een rapport van 5 juni 2012 van een arbeidsdeskundige ten grondslag.
1.6.
Tegen primair besluit 1 is bezwaar gemaakt.
1.7.
In de loop van het bezwaar tegen primair besluit 1 heeft appellant het Uwv verzocht terug te komen van de besluiten van 11 april 2005 en 15 september 2005. Daartoe heeft hij een brief van 17 april 2012 (met bijlagen) van psychiater A.F.R.R. van Reijsen en sociaal psychiatrisch verpleegkundige [P] en een brief van zijn moeder overgelegd. Uit de brief van Reijsen en Post komt naar voren dat bij appellant sprake is van een ernstige vroegkinderlijke pathologie en een autistiforme stoornis, met als hoofddiagnose stoornis van Asperger. De moeder van appellant heeft een beschrijving gegeven van het leven van appellant vanaf zijn geboorte.
1.8.
Bij besluit van 28 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
1.9
Bij besluit van 8 maart 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de besluiten van 11 april 2005 en 15 september 2005. Volgens het Uwv is weliswaar sprake van nieuwe informatie, maar van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geen sprake.
1.10.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
1.11.
Met instemming van het Uwv heeft appellant rechtstreeks beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering op een eerder tijdstip dan 10 augustus 2012 dient te worden gesteld, namelijk op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 1999 of met ingang van een jaar voor de dag waarop de aanvraag van 21 maart 2005 is ingediend.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft het Uwv bestreden besluit 2 herroepen en bij bestreden besluit 3 appellant een uitkering op grond van de Wajong 2010 toegekend met ingang van
20 april 2012 (in plaats van 10 augustus 2012).
3.3.
Appellant heeft te kennen gegeven zich niet geheel te kunnen verenigen met bestreden besluit 3. Hij meent in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering met ingang van een eerdere datum dan 20 april 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Omvang van het geding in hoger beroep
4.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij dat besluit in stand is gelaten. Met bestreden besluit 3 is blijkens de reactie van appellant niet geheel aan het beroep tegemoet gekomen. Dit besluit wordt daarom met toepassing van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb in de beoordeling betrokken.
Algemene overwegingen
4.2.
Gelet op het overgangsrecht bij de invoering van de Wajong 2010 dient, omdat appellant is geboren in 1975, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) (uitspraak van de Raad van
8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111).
4.3.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaats waar hij arbeid verricht of laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.4.
Zoals is overwogen in de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld.
4.5.
De aanvraag van 20 april 2012 van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van de besluiten van 11 april 2005 en 15 september 2005, waarbij is vastgesteld dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering. De aanvraag moet ook worden opgevat als een verzoek om toekenning van een Wajong-uitkering voor de periode vanaf de datum van de aanvraag, 20 april 2012.
Verzoek om terug te komen van voor het verleden
4.6.
De rechtbank heeft in de overwegingen 4.3 en 4.4 terecht en op juiste gronden geoordeeld dat wat appellant naar voren heeft gebracht bij zijn verzoek om terug te komen van de besluiten van 11 april 2005 en 15 september 2005, mede gelet op het rapport van 5 juni 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8684), niet is aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Deze overwegingen van de rechtbank worden overgenomen. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet.
Aanvraag voor een uitkering in de toekomst
4.7.
Het Uwv heeft de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wajong 2010 van 20 april 2012 integraal opnieuw beoordeeld voor de toekomst. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft dit uiteindelijk bij bestreden besluit 3 geleid tot toekenning aan appellant van een uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wajong 2010, en wel met ingang van de datum van de aanvraag, 20 april 2012. Dit is in lijn met de onder 4.2 en 4.4 genoemde uitspraken van de Raad. Voor toekenning van deze uitkering met terugwerkende kracht, zoals door appellant is bepleit, bestaat geen grond. Dit betekent ook dat de onder 3.1 samengevat weergeven beroepsgrond van appellant niet slaagt.
4.8.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad, met vernietiging in zoverre van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het beroep tegen bestreden besluit 3 zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 terecht ongegrond verklaard. In zoverre zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. De kosten worden begroot op € 496,- in bezwaar en € 992,- in beroep, steeds in verband met verleende rechtsbijstand, tezamen € 1.488,-. Van andere kosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
28 december 2012 ongegrond is verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 december 2012 gegrond en vernietigt het besluit van 28 december 2012;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.488,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 202,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM