ECLI:NL:CRVB:2016:135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van ambtenaar wegens verstoorde arbeidsrelatie en aanspraken op uitkeringen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen zijn ontslag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het ontslag van de appellant, dat inging op 1 mei 2012, terecht was verleend op basis van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de Nieuwe Rechtspositieregeling van de gemeente Amsterdam (NRGA). De Raad stelt vast dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie tussen de appellant en zijn leidinggevenden, waardoor voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk was. De appellant had herhaaldelijk aangegeven niet bereid te zijn om zijn gedrag aan te passen en niet open te staan voor een andere werkplek, wat leidde tot een impasse in de samenwerking.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het college in een later besluit alsnog een aanspraak op een aanvullende uitkering aan de appellant heeft toegekend, maar dat de weigering om een na-wettelijke uitkering toe te kennen terecht was. De Raad concludeert dat het ontslag van de appellant niet grotendeels te wijten was aan zijn eigen handelen, waardoor hij recht had op een na-wettelijke uitkering. De Raad heeft ook vastgesteld dat het college een overwegend aandeel had in de situatie die tot het ontslag leidde, en heeft daarom een compensatie toegekend aan de appellant. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de appellant is gegrond verklaard, met een veroordeling van het college in de proceskosten.