ECLI:NL:CRVB:2016:1357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/4318 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant, die van 1 juli 2011 tot 12 april 2012 een uitkering ontving op basis van 32 arbeidsuren per week, vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Na de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning op 16 mei 2012, heeft het Uwv de uitkeringen van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet had gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte in de kwekerij. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat appellant zijn werknemerschap heeft verloren door de werkzaamheden in de kwekerij en dat het Uwv terecht de uitkeringen heeft ingetrokken en bedragen heeft teruggevorderd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht en dat de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen terecht is.

Uitspraak

14/4318 WW
Datum uitspraak: 13 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2014, 13/3166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Appellant en mr. Wilhelmus zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft van 1 juli 2011 tot 12 april 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, gebaseerd op 32 arbeidsuren per week, vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Van 12 april 2012 tot 7 juni 2012 ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), eveneens vermeerderd met een toeslag op grond van de TW.
1.2.
Op 16 mei 2012 is in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is appellant op 16 mei 2012 verhoord door de politie. Op basis van het proces-verbaal van dat verhoor en een rapport werknemersfraude van 16 mei 2013 heeft het Uwv aangenomen dat appellant in de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 mei 2012 werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij in zijn woning en over die periode geen recht had op WW-, ZW- en TW-uitkeringen. Bij besluiten van 1 juli 2013 heeft het Uwv deze uitkeringen daarom ingetrokken over de periode van 2 januari 2012 tot en met 20 mei 2012, en van appellant bedragen teruggevorderd van € 3.980,69 aan onverschuldigd betaalde WW/TW-uitkering over de periode van 2 januari 2012 tot en met 15 april 2012 en van
€ 1.472,31 aan onverschuldigd betaalde ZW/TW-uitkering over de periode van 14 april 2012 tot en met 20 mei 2012.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 1 juli 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij de herziening van de WW-uitkering en de toeslag over de periode van 2 januari 2012 tot
19 maart 2012 is gehandhaafd. De rechtbank heeft de herziening van de WW-uitkering en de toeslag over die periode herroepen en het terug te vorderen bedrag aan WW-uitkering en toeslag bepaald op € 981,53. De rechtbank was van oordeel dat op basis van de stukken kon worden aangenomen dat appellant werkzaamheden heeft verricht in het kader van de hennepkwekerij, dat dit werkzaamheden als zelfstandige waren, dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft overtreden door van die werkzaamheden geen melding te maken aan het Uwv en dat appellant zijn werknemerschap heeft verloren door in de week van de opbouw van de kwekerij in ieder geval 32 uur daarmee bezig te zijn geweest. De rechtbank achtte door het Uwv niet aangetoond dat appellant al op 2 januari 2012 met de voorbereidende werkzaamheden is begonnen. Zij heeft de aanvang van de werkzaamheden bepaald op
19 maart 2012.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor de kwekerij, maar slechts een ruimte ter beschikking heeft gesteld aan een man, wiens naam hij niet wil noemen, die de kwekerij heeft opgebouwd. Appellant heeft verder benadrukt dat hij geen verdiensten heeft gehad en geen eigenaar was van de kwekerij. Hij meent ten onrechte als zelfstandig ondernemer te zijn aangemerkt en zijn inlichtingenplicht niet te hebben overtreden. Tot slot heeft appellant naar voren gebracht dat de politierechter hem heeft vrijgesproken van overtreding van de inlichtingenplicht en van diefstal van stroom, en een voorwaardelijke boete van € 1.000,- heeft opgelegd voor het hebben van de kwekerij.
3.2.
Het Uwv heeft betoogd dat appellant gehouden kan worden aan zijn bij de politie afgelegde verklaring van 16 mei 2012, waaruit blijkt dat hij betrokken was bij de kwekerij en eigenaar was van de planten en de overige goederen. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 5 tot en met 10 van de aangevallen uitspraak.
4.2.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of appellant met ingang van 19 maart 2012 zijn werknemerschap geheel heeft verloren. Niet in geschil is, dat voor de beantwoording van die vraag niet relevant is of appellant inkomsten heeft genoten uit de kwekerij, maar dat uitsluitend van belang is of appellant in de week, beginnend op 19 maart 2012, gedurende minimaal 32 uur werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht.
4.2.2.
Uit het proces-verbaal van politie van 16 mei 2012 blijkt dat appellant op die dag onder meer heeft verklaard dat hij hennep teelde omdat hij meer geld wilde hebben, dat hij de ruimte waarin de kwekerij werd aangetroffen niet aan een ander ter beschikking heeft gesteld, dat hij eigenaar was van de hennepplanten en de overige goederen die behoorden tot de inrichting, dat een man alles voor hem heeft gekocht en hem heeft geholpen met het installeren, dat die man ook alles heeft betaald en appellant hem na de oogst zou terugbetalen, dat hij de naam van die man niet wil noemen, dat de opbouw van de kwekerij ongeveer een week heeft geduurd en dat hij 64 nieuwe stekken heeft geplaatst nadat de eerste 64 stekken kapot waren gegaan.
4.2.3.
Er is geen reden om deze door appellant ondertekende verklaring niet als uitgangspunt te nemen voor de beantwoording van de in 4.2.1 geformuleerde vraag. Aan zijn andersluidende verklaring in hoger beroep wordt dan ook voorbijgegaan.
4.2.4.
Appellant moet worden toegegeven dat tijdens het verhoor op 16 mei 2012 niet is gevraagd naar de precieze omvang van zijn bemoeienis met de kwekerij en dat daardoor niet zonder meer vaststaat dat hij in de week van de opbouw 32 uur werkzaam is geweest. Uit de verklaring van appellant dat hij door iemand is geholpen met het installeren van alles blijkt wel dat hij betrokken was bij de opbouw. Die betrokkenheid is des te aannemelijker, nu appellant eigenaar was van de kwekerij en deze zich in zijn woning bevond. Bij gebreke van nadere informatie van appellant over de gang van zaken bij de opbouw van de kwekerij heeft het Uwv kunnen aannemen dat appellant daarmee in de week van 19 maart 2012 gedurende 32 uur bezig is geweest. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het risico dat deze aanname in het nadeel van appellant uitvalt, voor risico van appellant komt.
4.2.5.
Onder verwijzing van de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4015) wordt geoordeeld dat de rechtbank in navolging van het Uwv de werkzaamheden van appellant voor de kwekerij terecht heeft aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige. Appellant heeft zijn werknemerschap over die uren verloren.
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het Uwv de uitkeringen van appellant terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Die vraag wordt bevestigend beantwoord, omdat appellant het Uwv niet heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW en 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW. Dat appellant van de op hem rustende mededelingsverplichtingen op de hoogte was volgt uit de besluiten waarbij hem de uitkeringen zijn toegekend.
4.4.
Aangezien terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen imperatief is voorgeschreven en appellant tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd wordt geconcludeerd dat het Uwv de uitkeringen van appellant over de periode 19 maart 2012 tot en met 20 mei 2012 terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.
4.5.
Uit 4.2.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd, voor zover aangevochten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en B.M. van Dun en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. van Rooijen