ECLI:NL:CRVB:2016:1371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14-6909 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de eigen bijdrage in de zorg door het CAK

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de eigen bijdrage die betrokkene, geboren in 1916 en verblijvende in een zorginstelling, verschuldigd was op basis van het Bijdragebesluit zorg (Bbz). Betrokkene had een eigen bijdrage die door het CAK werd vastgesteld en geïnd. In januari 2013 stelde het CAK de eigen bijdrage vast op € 1.116,05 per maand, maar herzag dit in januari 2014 naar € 2.014,06 per maand, gebaseerd op inkomensgegevens van 2011. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het CAK verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante, als erfgename van betrokkene, in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2014, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De Raad bevestigde dat de hoogte van de eigen bijdrage voor 2013 correct was vastgesteld door het CAK, en dat de verplichting tot betaling van de eigen bijdrage van € 10.776,12 terecht was vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6909 AWBZ
Datum uitspraak: 14 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 november 2014, 14/2421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante), als enig erfgename van [betrokkene] (betrokkene), laatst wonende te [woonplaats]

CAK

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Appellante is verschenen CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P. Brits en mr. M.A.H. Gatzen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren [in] 1916, verbleef in een zorginstelling. Voor het verblijf in de zorginstelling was betrokkene op grond van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) een eigen bijdrage verschuldigd die door CAK wordt vastgesteld en geïnd. Betrokkene had krachtens testament het recht van vruchtgebruik van de nalatenschap van wijlen haar echtgenoot. Bij verklaring van 2 januari 2013 heeft zij afstand gedaan van dat recht ten gunste van haar genoemde dochter als bloot eigenaar.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft CAK de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld op € 1.116,05 per maand. Bij deze vaststelling heeft CAK de eigen bijdrage berekend op basis van de vastgestelde inkomensgegevens van het jaar 2011 met een grondslag sparen en beleggen van nihil.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft CAK de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2013 herzien en vastgesteld op € 2.014,06 per maand. Bij deze herziening heeft CAK de eigen bijdrage berekend op basis van de inkomensgegevens van het jaar 2011 met een grondslag sparen en beleggen van € 382.422,-.
1.4.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft CAK als gevolg van de herziening van de eigen bijdrage over 2013 € 10.776,12 in rekening gebracht bij betrokkene.
1.5.
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft CAK het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 24 januari 2014 ongegrond verklaard. CAK heeft bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage alsnog rekening gehouden met 8% van de grondslag sparen en beleggen. In de situatie van betrokkene is de grondslag sparen en beleggen door de Belastingdienst vastgesteld op € 382.422,-, zodat CAK een bedrag van € 30.593,76 heeft meegenomen bij de berekening van de eigen bijdrage.
1.6.
Bij besluit van 12 mei 2014 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 19 februari 2014 ongegrond verklaard. CAK heeft verwezen naar het besluit van 24 januari 2014 dat in bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2014, waarbij de eigen bijdrage voor 2013 is vastgesteld op € 2.014,06 per maand. Betrokkene heeft tegen het besluit van 25 februari 2014 geen beroep ingesteld, zodat dat besluit in rechte vast staat en CAK uitgaat van een eigen bijdrage van € 2.014,06 per maand. Hierdoor is een geldschuld ontstaan van € 10.776,12.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de hoogte van de eigen bijdrage voor 2013 onjuist is vastgesteld, omdat ten onrechte rekening is gehouden met de grondslag sparen en beleggen en uitgegaan moet worden van het inkomen over 2013.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2014 zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is en geacht wordt zowel naar inhoud als naar de wijze van totstandkoming rechtmatig te zijn. De grond van appellante dat de hoogte van de eigen bijdrage voor 2013 onjuist is vastgesteld kan zij daarom in de nu gevoerde procedure niet nogmaals ter discussie stellen.
4.2.
Het rechtsgevolg van een besluit tot herziening van een eigen bijdrage als bedoeld in het Bbz, is dat de verzekerde gehouden is de in dat besluit vastgestelde eigen bijdrage te betalen. De bij de herziening vastgestelde eigen bijdrage moet daarom worden aangemerkt als een geldschuld als bedoeld in artikel 4:85, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat CAK de verplichting tot betaling van de vastgestelde eigen bijdragen over 2013 terecht op € 10.776,12 heeft vastgesteld en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.S.E.S. Umans

MO