ECLI:NL:CRVB:2016:1618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- C. van Viegen
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, een voormalig echtpaar, ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaanden. Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij vermoedelijk samenwoonden, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat hen het recht op bijstand als alleenstaande ontzegt.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten in de te beoordelen periode, van 1 maart 2013 tot en met 2 april 2013, beiden hun hoofdverblijf op het adres van appellante hadden. Dit werd ondersteund door verklaringen van buurtbewoners en de bevindingen van de sociaal rechercheur. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante tijdens het verhoor door de sociaal rechercheur betrouwbaar waren, ondanks haar beroep op psychische problemen. De Raad bevestigde dat de gemeente terecht de bijstandsverlening had ingetrokken, omdat appellanten niet voldeden aan de inlichtingenverplichting.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellanten tegen het besluit van de gemeente ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde.