ECLI:NL:CRVB:2016:162
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijdrage voor hogere woonlasten na verhuizing naar ergonomisch passende woning
In deze zaak heeft appellante, die met haar twee dochters in een niet-ergonomische woning woonde, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Almere om een bijdrage te geven voor de hogere woonlasten na haar verhuizing naar een ergonomisch passende woning. Appellante had een huurwoning zonder lift, wat niet passend was gezien haar lichamelijke beperkingen. Na een huisbezoek door het college, werd haar een tegemoetkoming in de verhuiskosten van € 2.000,- aangeboden, mits zij zou verhuizen naar een gelijkvloerse woning of een woning met een traplift. Appellante verhuisde uiteindelijk naar een woning met een hogere huurprijs, maar het college weigerde een bijdrage voor de hogere woonlasten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor haar keuze om naar de duurdere woning te verhuizen, aangezien zij niet had aangetoond dat er geen andere ergonomisch passende woningen beschikbaar waren met een lagere huur. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat de verhoging van de woonlasten niet voor haar rekening zou moeten komen, en dat de beslissing van het college om geen bijdrage te geven voor de hogere woonlasten terecht was.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 13 januari 2016. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.