ECLI:NL:CRVB:2016:1717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15-1312 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om korting op bijstand; toepassing van artikel 4:6 Awb en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 27 juli 2010 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om de korting op haar bijstand te beëindigen. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat er geen door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting was van haar ex-partner en dat deze geen draagkracht had om te betalen.

Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had eerder besloten om de bijstand van appellante te herzien en een bedrag van € 3.087,50 terug te vorderen. Na een afwijzing van haar verzoek door het college, heeft appellante beroep aangetekend bij de rechtbank, die haar beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld.

De Raad overweegt dat op het verzoek van appellante artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit artikel vereist dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoert. De Raad oordeelt dat de argumenten die appellante in haar verzoek naar voren heeft gebracht, niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. Het college was derhalve bevoegd om het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit af te wijzen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1312 WWB
Datum uitspraak: 3 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 januari 2015, 14/3276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 27 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 maart 2013 herzien in verband met inkomsten uit alimentatie en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 3.087,50 van haar teruggevorderd. Bij besluit van 23 mei 2013 heeft het college de inkomsten uit alimentatie van € 162,50 per maand met ingang van 1 april 2013 op de bijstand gekort.
1.3.
Bij brief van 10 maart 2014 heeft appellante het college verzocht om de korting op de bijstand met ingang van 1 januari 2013, althans 1 maart 2013, althans 1 januari 2014 te beëindigen. Daarbij heeft appellante gesteld dat geen sprake is van een door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting van haar ex-partner, [naam B] (B), en dat B geen draagkracht heeft om deze te voldoen.
1.4.
Bij besluit van 17 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat geen sprake is van middelen die ten goede komen aan haar dochter. Ook is er geen alimentatiebeschikking van de rechtbank of een rechtsgeldige alimentatieovereenkomst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn besluit van
23 mei 2013. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Wat appellante in haar verzoek van 10 maart 2014 heeft aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het college was dan ook bevoegd om het verzoek om terug te komen van het besluit van 23 mei 2013 af te wijzen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) B. Fotchind

HD