ECLI:NL:CRVB:2016:1823
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in WUBO-zaak
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 10 juli 2014, waarin haar aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) was afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 19 mei 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van appellante niet in betekende mate zijn ontstaan door de internering in kamp Soemobito, maar voornamelijk door de omstandigheden in het ouderlijk gezin. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De totale procedure heeft langer dan twee en een half jaar geduurd, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn voornamelijk te wijten was aan de bezwaarfase, die langer duurde dan toegestaan. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van procedures en de gevolgen van vertraging voor de betrokken partijen.