ECLI:NL:CRVB:2016:1825
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van besluit inzake gelijkstelling met vervolgingsslachtoffer
Op 19 mei 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1955, die verzocht om gelijkstelling met een vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant stelde dat hij psychische klachten heeft die verband houden met de vervolging van zijn vader. De aanvraag van appellant werd in het verleden afgewezen, omdat de vader geen vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. De Raad had eerder al geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de vader van appellant door de Duitse bezetter werd gezocht.
In 2013 verzocht appellant om herziening van de eerdere afwijzing, maar deze werd afgewezen omdat er geen duidelijke fouten waren gemaakt in de eerdere besluiten. Tijdens de zitting op 7 april 2016 werd betoogd dat de vader van appellant had moeten onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen, maar de Raad oordeelde dat de wetswijzigingen van 1994 in combinatie met het beleid van verweerder geen aanleiding gaven voor herziening. De Raad concludeerde dat appellant, geboren na de oorlog, niet tot de groep van personen behoort die voor gelijkstelling in aanmerking komt.
De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gegevens waren overgelegd die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De actieve rol van de vader in verzetsactiviteiten werd erkend, maar dit voldeed niet aan de criteria voor onderduik zoals gedefinieerd in de Wuv. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.