In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, die een loonsanctie had opgelegd aan appellante, een werkgever. De zaak betreft de re-integratie-inspanningen van de werkgever voor een werknemer die ziek was. Het Uwv had vastgesteld dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de verlenging van het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte. De werkgever, appellante, stelde dat de beëindiging van de re-integratie van de werknemer op 3 juli 2013 niet als verwijt kon worden aangerekend, omdat de bedrijfsarts had aangegeven dat volledige re-integratie mogelijk was, maar met enige aanpassingen. De Centrale Raad oordeelde dat het standpunt van het Uwv onvoldoende onderbouwd was. De Raad concludeerde dat de handelwijze van appellante voortvloeide uit de medische en arbeidsdeskundige gegevens en dat het Uwv niet had aangetoond dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en het besluit van het Uwv werd herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.