ECLI:NL:CRVB:2016:2024
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante, die sinds 2003 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat appellante voor de periode van 6 mei 2014 tot 6 mei 2015 gedeeltelijk was vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, maar dat zij wel moest meewerken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden voor deelname aan scholing of opleiding.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. De termijn van de verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen was inmiddels verstreken, en er was geen nieuwe beslissing van het college genomen over de ontheffing. De Raad concludeert dat appellante geen belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat de uitkomst daarvan geen feitelijke betekenis meer heeft voor haar situatie. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en de leden J.L. Boxum en H.O. Kerkmeester. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.