ECLI:NL:CRVB:2016:2069
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning ziekengeld en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zijn beroep tegen de beslissing van het Uwv om geen ziekengeld meer toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving tot 2 augustus 2012 een uitkering op grond van de WAO, maar na een herbeoordeling werd zijn uitkering verlaagd. Appellant meldde zich op 28 september 2012 ziek vanwege rugklachten en werd op 29 november 2012 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze concludeerde dat de belastbaarheid van appellant niet was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. Appellant werd op 3 december 2012 arbeidsgeschikt verklaard voor geselecteerde functies, wat leidde tot de stopzetting van zijn ziekengeld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de behandelend neuroloog te verkrijgen. Na beoordeling van de nieuwe informatie concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden was om terug te komen op de eerdere conclusies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 3 juni 2016.