ECLI:NL:CRVB:2016:2069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
13/4293 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning ziekengeld en arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zijn beroep tegen de beslissing van het Uwv om geen ziekengeld meer toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving tot 2 augustus 2012 een uitkering op grond van de WAO, maar na een herbeoordeling werd zijn uitkering verlaagd. Appellant meldde zich op 28 september 2012 ziek vanwege rugklachten en werd op 29 november 2012 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze concludeerde dat de belastbaarheid van appellant niet was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. Appellant werd op 3 december 2012 arbeidsgeschikt verklaard voor geselecteerde functies, wat leidde tot de stopzetting van zijn ziekengeld.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de behandelend neuroloog te verkrijgen. Na beoordeling van de nieuwe informatie concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden was om terug te komen op de eerdere conclusies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 3 juni 2016.

Uitspraak

13/4293 ZW
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2013, 13/813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. De behandeling heeft gevoegd plaatsgevonden met zaak 13/4294 WAO. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.W.G.J. de Haas. Voorts was [naam] aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
Het onderzoek in de zaak is heropend om de verzekeringsarts bezwaar en beroep inlichtingen bij de behandelend neuroloog op te laten vragen. Het Uwv heeft op 4 januari 2016 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2015 ingebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft tot 2 augustus 2012 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wegens rugklachten en aortaklep insufficiëntie. Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2012 de uitkering van appellant met ingang van 2 augustus 2012 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 december 2012 ongegrond verklaard.
1.2.
Vanuit de situatie dat appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, heeft hij zich op 28 september 2012 ziek gemeld wegens rugklachten/pijnklachten.
1.3.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant in verband met deze ziekmelding op
29 november 2012 op zijn spreekuur onderzocht en in zijn rapport van deze datum geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant in vergelijking met het onderzoek door een verzekeringsarts in het kader van de WAO-herbeoordeling op 8 mei 2012 niet is veranderd. Appellant heeft tijdens dit onderzoek op 29 november 2012 verklaard last te hebben van een tremor en daar ook voor onder behandeling te zijn bij een neuroloog, door wie hij op
28 november 2012 nog was onderzocht.
1.4.
Appellant is met ingang van 3 december 2012 arbeidsgeschikt verklaard voor de door het Uwv bij de WAO-herbeoordeling voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties. Dienovereenkomstig is hem met ingang van die datum geen ziekengeld meer toegekend.
1.5.
Naar aanleiding van zijn bezwaar tegen dit besluit is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft in haar rapport van 2 januari 2013 in reactie op hetgeen door appellant was aangevoerd onder meer vermeld dat in de in het kader van de WAO-beoordeling opgestelde FML rekening is gehouden met het medicijngebruik van appellant doordat hij beperkt is wat betreft persoonlijk functioneren in die zin dat hij aangewezen is op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Met de in het kader van die beoordeling geselecteerde functies is daarmee rekening gehouden. Zij acht appellant in ieder geval geschikt voor de bij de WAO-herbeoordeling geselecteerde functies van samensteller kunststof en wikkelaar.
1.6.
Bij besluit van 2 januari 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit om hem met ingang van 3 december 2012 geen ziekengeld meer toe te kennen onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak zowel het beroep tegen het besluit van
5 december 2012 als het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe ten aanzien van het met ingang van 3 december 2012 arbeidsgeschikt verklaren van appellant overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten waaronder het trillen van zijn rechterhand en de door hem gebruikte medicatie. Daarin is geen aanleiding gezien voor het vaststellen van meer beperkingen. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit kan blijken dat op 3 december 2012 in verband met het trillen van de handen beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft gelet daarop geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige bevindingen en conclusies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen dit oordeel met betrekking tot zowel de verlaging van zijn WAO-uitkering als de beëindiging van het ziekengeld met ingang van 3 december 2012 aangevoerd dat de inlichtingen van zijn behandelend artsen onvoldoende zijn meegenomen en dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn argumenten heeft hij verwezen naar een brief van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 7 mei 2015. Hij is nu ook onder behandeling vanwege trillende handen. Appellant acht zich niet geschikt voor de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde voorbeeldfuncties wegens de hoge eisen die daarin worden gesteld aan hand- en vingergebruik.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad heeft op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in zaak 13/4294 WAO, ECLI:NL:CRVB:2015:2380. De aangevallen uitspraak is daarbij, voor zover deze betrekking heeft op het beroep tegen het besluit van 5 december 2012, bevestigd. Daarbij is overwogen dat de rechtbank terecht de beroepsgrond heeft verworpen dat de te aanzien van appellant geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht niet passend waren op 2 augustus 2012.
4.2.
Het onderzoek in deze zaak is heropend teneinde de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gelegenheid te stellen inlichtingen over de tremor ten tijde van de datum in geding in te winnen bij de behandelend neuroloog van appellant, gelet op de omstandigheid dat appellant op 28 november 2012 de neuroloog had bezocht.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft na de heropening van het onderzoek de beschikking gekregen over alle inlichtingen van de behandelende artsen waarover ook verzekeringsarts Offermans beschikte. In zijn rapport van 29 december 2015 vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, hoewel hij de neuroloog nadrukkelijk heeft verzocht om informatie die betrekking had op 28 november 2012, de neuroloog alleen recentere informatie heeft opgestuurd. In de brief van de neuroloog van 25 juli 2013 is vermeld dat appellant nog nauwelijks tremor bij houding en intentie had. In de brief van
29 augustus 2013 wordt vermeld dat propanolol een gunstig effect heeft op de tremor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het genoemde rapport ook gewezen op een in het kader van een latere bezwaarschriftprocedure opgemaakt rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 augustus 2013 waarin is vermeld dat appellant bij lichamelijk onderzoek in rust, noch bij activiteit trillingen vertoonde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet gelet op de bij de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken verkregen informatie en de informatie van de neuroloog geen aanleiding om terug te komen van het eerder ingenomen standpunt dat appellant geschikt is voor de in het kader van de WAO-herbeoordeling geselecteerde voorbeeldfuncties.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als dit in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door tenminste één van de geselecteerde functies.
5.2.
In het kader van de WAO-procedure was al rekening gehouden met de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant, waaronder rug- en pijnklachten. In de genoemde uitspraak van 17 juli 2015 is reeds geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor de conclusie dat de besluitvorming in het kader van de WAO-herbeoordeling met betrekking tot de datum 2 augustus 2012 onjuist was. Appellant is in verband met zijn ziekmelding van
28 september 2012 lichamelijk onderzocht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat de belastbaarheid van appellant in vergelijking met het onderzoek in het kader van de WAO-herbeoordeling niet is veranderd. De door appellant ingebrachte inlichtingen doen evenmin twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv met betrekking tot de datum 3 december 2012. De verkregen inlichtingen van de behandelende artsen geven geen onderbouwing voor een verandering in de mogelijkheden van appellant voor het vervullen van de in het kader van de WAO-herbeoordeling geselecteerde voorbeeldfuncties op de datum in geding, 3 december 2012. Uit de na de heropening door het Uwv bij de behandelend neuroloog ingewonnen inlichtingen kan voorts niet worden afgeleid dat appellant ten tijde van de datum in geding dusdanige beperkingen ondervond door de tremor aan zijn hand dat hij de in het kader van de WAO-herbeoordeling geselecteerde functies niet kan vervullen. Gelet op het voorgaande wordt geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen zoals verzocht door appellant. De Raad wijst er op dat Offermans, anders dan de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, appellant niet zelf heeft onderzocht.
5.3.
Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 5.1 en 5.2 slaagt het hoger beroep niet. Gelet hierop wordt het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het beroep tegen het besluit van 2 januari 2013,
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.L. Rijnen

MO