ECLI:NL:CRVB:2016:2102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- G. van Zeben-de Vries
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Herziening van WOA-uitkering naar arbeidsongeschiktheid van 45-55% en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb
In deze zaak gaat het om de herziening van de WOA-uitkering van appellante, die in 1997 wegens spierklachten uitviel voor haar werkzaamheden als ziekenverzorger. Appellante ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Na een periode van werk als conciërge en administratief medewerkster, verzocht appellante in januari 2014 om herkeuring van haar uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv besloot haar uitkering te verhogen naar 45-55%, maar appellante ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv om haar bezwaar ongegrond te verklaren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door geen voorgenomen beslissing op bezwaar te sturen, maar dat deze onzorgvuldigheid niet leidde tot benadeling van appellante, omdat zij voldoende gelegenheid had om te reageren op het nieuwe besluit. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de maatmanwisseling niet van toepassing was, omdat appellante niet had aangetoond dat zij nieuwe bekwaamheden had verworven door middel van duidelijke scholing. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv, maar ook de noodzaak voor appellanten om aan te tonen hoe zij door een onzorgvuldige procedure benadeeld zijn. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.