In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1949, heeft een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de geïndiceerde zorg op basis van haar psychiatrische en somatische problematiek. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat op basis van medische adviezen concludeerde dat de huidige zorgindicatie voldeed aan de behoeften van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding is om aan de bevindingen van de medisch adviseurs te twijfelen. De Raad oordeelde dat de combinatie van persoonlijke verzorging en begeleiding individueel naar klasse 2 of 3 voldoende is voor appellante, gezien haar situatie. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze door appellante was aangevochten en het beroep tegen het besluit van 26 november 2012 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2014 ongegrond werd verklaard. Tevens werd CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in zowel beroep als hoger beroep.