ECLI:NL:CRVB:2016:2261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/5327 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling rechtspositie en functiewaardering van ambtenaren in de zorgsector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkenen, die werkzaam zijn als Technicus onderwijs- en onderzoekgebonden, hebben in 2013 een verzoek ingediend voor een hogere beloning, omdat zij van mening zijn dat hun werkzaamheden de functieomschrijving overstijgen. De appellant heeft in februari 2014 de rechtspositie van betrokkenen vastgesteld op profiel V2, schaal 8, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013. De rechtbank heeft echter de besluiten van de appellant vernietigd en de rechtspositie van betrokkenen vastgesteld op 1 juli 2011. De Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft beoordeeld op welk moment betrokkenen zelfstandig zijn gaan werken. De Raad concludeert dat de appellant in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de beroepen tegen de besluiten van 3 december 2014 worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 juni 2015, 15/270, 15/271, 15/272 en 15/273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1]
[betrokkene 2] te [woonplaats 2]
[betrokkene 3] te [woonplaats 3]
[betrokkene 4] te [woonplaats 4] (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van der Hart-Zwart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. J.M.H. Houben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Hart-Zwart en H. Maat. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Houben en B.J. Slootmaker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen zijn werkzaam bij de dienst [dienst] van het [werkgever] . Na een aanstelling voor bepaalde tijd, zijn betrokkenen bij besluiten van respectievelijk 6 oktober 2009, 15 juni 2010, 24 juni 2008 en 20 december 2010 voor onbepaalde tijd aangesteld in de functie van Technicus onderwijs- en onderzoekgebonden (Technicus o&o), profiel V3 uit het functiewaarderingssysteem FuwaVAZ, schaal 7. Tegen deze besluiten hebben betrokkenen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In december 2013 hebben betrokkenen in de door hen geëntameerde jaargesprekken een hogere beloning verzocht, omdat zij van mening zijn dat hun feitelijke werkzaamheden hun functieomschrijving overstijgen en deze te vergelijken zijn met de werkzaamheden van collega’s in schaal 8.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 14 februari 2014 heeft appellant de rechtspositie van betrokkenen in verband met de herwaardering van hun functie met ingang van 1 februari 2014 vastgesteld op Technicus o&o profiel V2, schaal 8. De daartegen gerichte bezwaren van betrokkenen heeft appellant bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2014 (bestreden besluiten) gegrond verklaard voor wat betreft de ingangsdatum van de nieuw opgedragen functie en bijbehorende hogere schaal, welke ingangsdatum is gewijzigd in 1 juli 2013. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het kenmerkende onderscheid tussen Technicus o&o profiel V - niveau 3 en profiel V - niveau 2 is, dat bij niveau 2 sprake is van een grotere mate van zelfstandig werken en meer ingewikkelde werkzaamheden. Pas in de jaargesprekken van december 2013 is geconstateerd dat de werkzaamheden in de afgelopen periode op een aantal aspecten zodanig uitgebreid zijn, dat deze te vergelijken zijn met de werkzaamheden op niveau 2. Deze ontwikkeling heeft zich voorgedaan in de loop van 2013, zodat het redelijk is om de ingangsdatum van de nieuw opgedragen functie en de bijbehorende salariëring te stellen op 1 juli 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, de primaire besluiten herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van die besluiten, hetgeen betekent dat per 1 juli 2011 de rechtspositie van betrokkenen wordt vastgesteld op grond van de functie Technicus o&o profiel V2, schaal 8. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het meest in het oog springende verschil in de indelingscriteria in de profielen V3 en V2 is of de werkuitvoering onder supervisie/toezicht, dan wel zelfstandig plaatsvindt. Daarom ligt de vraag voor op welk moment betrokkenen zelfstandig zijn gaan werken. In hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en in de verslagen van de jaargesprekken ziet de rechtbank aanknopingspunten dat vanaf 2011, toen betrokkenen een duidelijk signaal hebben afgegeven dat zij dezelfde werkzaamheden verrichtten als hun collega’s in schaal 8, aannemelijk is dat zij aan de eisen van de functie Technicus o&o profiel V2 voldeden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft beoordeeld op welk moment betrokkenen zelfstandig zijn gaan werken. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad, te weten de uitspraken van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1096, 7 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9696 en 12 mei 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6289, heeft appellant gesteld dat als ingangsdatum van inschaling geldt het tijdstip waarop, binnen een redelijke termijn na het verzoek daartoe, de uitkomst van het functie-onderzoek door het bevoegd gezag is vastgesteld. Met het vaststellen van de rechtspositie van betrokkenen met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 is appellant meer aan hen tegemoetgekomen dan waartoe hij op grond van jurisprudentie gehouden is. De weigering om het verzoek te honoreren over de periode voorafgaand aan 1 juli 2013 heeft het karakter van een weigering terug te komen van in rechte onaantastbaar geworden besluiten, waarvoor geldt dat nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden aangetoond. Daarvan is geen sprake. Zelfs al hadden betrokkenen eerder een verzoek tot functiewaardering gedaan, dan was ook vast komen te staan dat de functiewaardering in schaal 7 juist is, aangezien zij voor
1 juli 2013 niet voldeden aan profiel V2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkenen hebben hun verzoeken gedaan in december 2013. Voor zover zij hebben gesteld dat zij eerder een verzoek hebben gedaan, volgt de Raad hen daarin niet, aangezien zij tot december 2013 hebben berust in de voortzetting van de salariëring naar schaal 7, alsmede in de uitleg van hun leidinggevende ter zake, dat zij eerst hun schaal middels periodieken moesten doorlopen. Dat deze informatie van hun leidinggevende onjuist bleek te zijn, doet daaraan niet af.
4.2.
Voor zover betrokkenen beoogden om met ingang van een datum die is gelegen voor die verzoeken, in de functie van Technicus o&o profiel V2 te worden aangesteld, dan wel hoger te worden ingeschaald, geldt dat die verzoeken ertoe strekken terug te komen van de in rechte onaantastbaar geworden aanstellingsbesluiten van 6 oktober 2009, 15 juni 2010, 24 juni 2008 en 20 december 2010 en de daaruit voortvloeiende maandelijkse salarisbetalingen.
4.3.
Een bestuursorgaan is bevoegd om een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6042) dient de bestuursrechter zich in het geval slechts de aanspraak over een periode in het verleden aan de orde is, in aanmerking genomen artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij de beoordeling van het bestreden besluit te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Dit geldt ook in het onderhavige geval, waarin appellant aan betrokkenen met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 de functie van Technicus o&o profiel V2, schaal 8, heeft toegekend en het verzoek van betrokkenen in zoverre inhoudelijk heeft behandeld. De rechtbank heeft zich ten onrechte niet tot dit toetsingskader beperkt.
4.4.
Betrokkenen hebben zich op het standpunt gesteld dat zij de bij de hogere inschaling behorende werkzaamheden van profiel V2 hebben verricht vanaf de datum dat ze een vaste aanstelling hebben gekregen, en dus in ieder geval vanaf de jaargesprekken in 2011. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, die zij niet al vóór hun verzoeken naar voren hadden kunnen brengen. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 3 december 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A. Mansourova

IJ