ECLI:NL:CRVB:2016:2275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/5898 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag bijstand en ingangsdatum zonder terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 juli 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant had op 24 mei 2014 een aanvraag om bijstand ingediend met als gewenste ingangsdatum 1 oktober 2013. Het college had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde en het gezamenlijk inkomen voldoende was voor de kosten van levensonderhoud. Na bezwaar werd het besluit herroepen en werd appellant recht op bijstand toegekend van 24 mei 2014 tot en met 29 juni 2014, maar niet met terugwerkende kracht naar de gewenste datum.

In hoger beroep stelde appellant dat hij recht had op bijstand vanaf 1 oktober 2013, omdat hij op 1 mei 2013 een aanvraag had ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wajong. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, en dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de aanvraag. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellant met terugwerkende kracht bijstand zou ontvangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ingangsdatum van de bijstand op 24 mei 2014 moest blijven staan.

De uitspraak bevestigt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand pas vanaf de datum van aanvraag toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.

Uitspraak

15/5898 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 juli 2015, 15/714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens appellant is
mr. Kuijper verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 mei 2014 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 oktober 2013. Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat appellant een gezamenlijke huishouding voert en het gezamenlijk inkomen toereikend is ter voorziening in de kosten van levensonderhoud.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2014 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en bepaald dat appellant over de periode van 24 mei 2014 tot en met 29 juni 2014 recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant recht heeft op bijstand met ingang van een eerdere datum.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij met ingang van
1 oktober 2013 recht heeft op bijstand, omdat hij op 1 mei 2013 bij het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een aanvraag heeft ingediend om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) dan wel een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Ter zitting heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij als gewenste ingangsdatum 1 mei 2013 in plaats van 1 oktober 2013 heeft bedoeld, omdat hij zich op die eerste datum heeft gemeld bij het Uwv.
4.4.
In geschil is of in het geval van appellant sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2 die rechtvaardigen dat hem met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2013 bijstand wordt verleend.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is. Dat appellant zich op 1 mei 2013 bij het Uwv heeft gemeld voor een
WW-uitkering dan wel een Wajong-uitkering is in het geheel niet onderbouwd. Bovendien zou dit op zichzelf onvoldoende zijn om zodanige omstandigheden aan te nemen. Voor zover appellant op 1 mei 2013 een WW-uitkering dan wel een Wajong-uitkering bij het Uwv heeft aangevraagd, impliceert dit niet dat hem, na afwijzing van die aanvraag, ook met ingang van die datum bijstand moet worden toegekend. Voor elke specifieke uitkering is immers een afzonderlijke aanvraag vereist.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen heeft het college terecht eerst met ingang van 24 mei 2014 aan appellant bijstand toegekend. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

MK