ECLI:NL:CRVB:2016:2275
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag bijstand en ingangsdatum zonder terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 juli 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant had op 24 mei 2014 een aanvraag om bijstand ingediend met als gewenste ingangsdatum 1 oktober 2013. Het college had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde en het gezamenlijk inkomen voldoende was voor de kosten van levensonderhoud. Na bezwaar werd het besluit herroepen en werd appellant recht op bijstand toegekend van 24 mei 2014 tot en met 29 juni 2014, maar niet met terugwerkende kracht naar de gewenste datum.
In hoger beroep stelde appellant dat hij recht had op bijstand vanaf 1 oktober 2013, omdat hij op 1 mei 2013 een aanvraag had ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wajong. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, en dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de aanvraag. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellant met terugwerkende kracht bijstand zou ontvangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ingangsdatum van de bijstand op 24 mei 2014 moest blijven staan.
De uitspraak bevestigt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand pas vanaf de datum van aanvraag toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.