ECLI:NL:CRVB:2016:2281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen werkzaamheden in een cafetaria
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellante, die bijstand heeft aangevraagd, heeft opgegeven dat zij in het cafetaria van haar moeder werkt, maar hiervoor niet betaald krijgt. Het college van burgemeester en wethouders van Leudal heeft de bijstand herzien en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat de berekeningsmethodiek van het college onredelijk is, omdat zij slechts enkele minuten per keer werkt. De Raad oordeelt echter dat de aanwezigheid van appellante tijdens reguliere openingstijden van het cafetaria veronderstelt dat zij ook daadwerkelijk arbeid verricht. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat zij geen werkzaamheden heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn.
Daarnaast heeft appellante betoogd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat zij en haar dochter in financiële problemen verkeren. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.