ECLI:NL:CRVB:2014:2466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van vermoedens van fraude en de rechtmatigheid van waarnemingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 6 september 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant zwart zou werken in een garage, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte zowel dossieronderzoek als waarnemingen ter plaatse, waarbij appellant op verschillende momenten werd gezien in de garagebox van zijn broer, die ook als reparatiewerkplaats fungeert. De gemeente concludeerde dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte en besloot zijn bijstand per 1 januari 2011 in te trekken.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant stelde dat de waarnemingen een inbreuk op zijn privéleven vormden en dat de rechtbank de proceskostenveroordeling ten onrechte had beperkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de waarnemingen gerechtvaardigd waren gezien het vermoeden van fraude en dat de inbreuk op het privéleven beperkt was. De Raad bevestigde dat de aanwezigheid van appellant in de garagebox tijdens reguliere arbeidstijden de veronderstelling rechtvaardigde dat hij daar op geld waardeerbare arbeid verrichtte.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenveroordeling, omdat deze te beperkt was. De Centrale Raad van Beroep veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van appellant en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 22 juli 2014.