ECLI:NL:CRVB:2016:2282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
14/4789 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen en de beoordeling van eigen vermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn aanvraag voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) werd afgewezen. Appellant, die een bedrijf exploiteert, had samen met zijn echtgenote op 12 juni 2013 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug had de aanvraag afgewezen, omdat het eigen vermogen van appellant boven de vermogensgrens van € 182.000,- lag, waarbij ook de overwaarde van zijn woning was meegerekend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht het vermogen van appellant heeft beoordeeld, inclusief de waarde van de eigen woning. Appellant betoogde dat dit een ongerechtvaardigd onderscheid oplevert ten opzichte van niet-zelfstandigen en andere zelfstandigen zonder overwaarde in hun woning. De Raad oordeelt echter dat de zelfstandige en niet-zelfstandige niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd, gezien de verschillende manieren waarop zij in hun levensonderhoud voorzien. Bovendien is de bepaling van het eigen vermogen in overeenstemming met de doelstellingen van het Bbz 2004, dat beoogt een minimale hoeveelheid vermogen beschikbaar te houden voor de uitoefening van het bedrijf.

Daarnaast werd betoogd dat het betrekken van de eigen woning bij de vermogensbepaling in strijd is met het recht op privé- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De Raad oordeelt dat de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening geen inbreuk maakt op dit recht, aangezien het recht op respect voor de woning zich niet uitstrekt tot de bescherming van de eigendom van de woning. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

14/4789 BBZ
Datum uitspraak: 24 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 augustus 2014, 14/2281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.V. Tuchkova.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant exploiteert het bedrijf [naam bedrijf] . Op 12 juni 2013 heeft appellant samen met zijn echtgenote een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft FBA-Adviesgroep (FBA) verzocht een onderzoek in te stellen naar en advies uit te brengen over de exploitatievooruitzichten en de financieringsmogelijkheden van het bedrijf van appellant. Op 22 oktober 2013 heeft FBA verslag gedaan van het tot dan toe verrichte onderzoek.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant te kennen heeft gegeven dat hij uitsluitend een beroep wil doen op bijstand indien hij deze niet hoeft terug te betalen en dat op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bbz 2004 geen bijstand om niet wordt verleend omdat het eigen vermogen boven de vermogensgrens van
€ 182.000,- ligt. Het dagelijks bestuur heeft bij de bepaling van het eigen vermogen van appellant mede de door FBA berekende overwaarde van de woning van appellant betrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 12 juni 2013 tot en met 6 november 2013.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur uitgaat van een verkeerd vermogensbegrip, althans de wet verkeerd toepast. De eigen woning dient niet bij de vaststelling van het eigen vermogen te worden betrokken. Daartoe heeft appellant verwezen naar het bepaalde in artikel 7 van het Bbz 2004. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van 22 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9323), overwogen dat artikel 7 van het Bbz 2004 betrekking heeft op de voorwaarden voor het recht op bijstand en artikel 3 van het Bbz 2004 ziet op de vorm waarin de bijstand wordt verleend.
4.2.2.
Tot het eigen vermogen bedoeld in artikel 3 van het Bbz 2004, dat de
vorm van de bijstandbepaalt, behoort ook het voor de uitoefening van het bedrijf of beroep noodzakelijke vermogen, waaronder mede begrepen het vermogen gebonden in de door de zelfstandige of zijn gezin in eigendom bewoonde woning, dat op grond van artikel 7 van het Bbz 2004 bij de bepaling van
het recht op bijstandjuist niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.
4.2.3.
Niet in geschil is dat, indien de waarde van de eigen woning van appellant bij de vaststelling van het eigen vermogen wordt betrokken, het eigen vermogen boven de in artikel 3 van het Bbz 2004 gestelde grens ligt. Aldus heeft het dagelijks bestuur een juiste toepassing gegeven aan artikel 3 van het Bbz 2004 en mocht het in dit geval slechts bijstand verlenen in de vorm van een geldlening.
4.3.
Appellant heeft voorts betoogd dat het betrekken van de eigen woning bij de bepaling van het vermogen discriminatie oplevert naar vermogen (het hebben van een woning) en naar type (ondernemer versus gewone burger), terwijl hij voorts als ondernemer die heeft afgelost op zijn hypotheek wordt gediscrimineerd ten opzichte van ondernemers die dat niet doen. Aldus is sprake van strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 2, eerste lid, en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Artikel 3 van het Bbz 2004 dient daarom onverbindend te worden verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Niet alleen bij de zelfstandige maar ook bij de niet-zelfstandige is het vermogen van betrokkene dat is gebonden in de zelf bewoonde woning van belang bij de beantwoording van de vraag of bijstand slechts in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt (artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand. De wijze waarop met dat vermogen rekening wordt gehouden verschilt evenwel. Dit verschil kan slechts als ongerechtvaardigd onderscheid worden beschouwd indien hiermee gelijke gevallen ongelijk worden behandeld en hiervoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. Daarvan is geen sprake. In dit verband is van belang dat de zelfstandige niet verplicht is, zoals de niet-zelfstandige, algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, maar voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep. Hij heeft daarom wel vermogen nodig voor de uitoefening van het bedrijf of beroep, waarbij evenwel geen goed onderscheid kan worden gemaakt tussen dat bedrijfsvermogen en het vermogen dat in de eigen woning is gebonden. De zelfstandige en de niet-zelfstandige kunnen met betrekking tot hun in de eigen woning gebonden vermogen dus vanwege het verschil in de wijze waarop zij in hun levensonderhoud moeten voorzien niet als gelijke gevallen worden beschouwd.
4.3.2.
Evenmin is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling van appellant met een zelfstandige die geen overwaarde in de eigen woning heeft. In beide gevallen wordt het vermogen bepaald aan de hand van dezelfde voorwaarde. Deze voorwaarde is gerechtvaardigd in verband met de bedoeling van het Bbz 2004 om een minimale hoeveelheid vermogen beschikbaar te houden voor de uitoefening van het bedrijf of beroep, gelet op het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan en het beperken van het beslag van bijstandverlening op de publieke middelen.
4.4.
Appellant heeft ten slotte betoogd dat door het betrekken van de eigen woning bij de bepaling van zijn vermogen zijn privé- en gezinsleven wordt geschonden, wat strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Bijstand in de vorm van een geldlening laat de mogelijkheid van appellant om zijn privé- en gezinsleven in de woning uit te oefenen ongemoeid. Voorts strekt het in artikel 8 van het EVRM geboden recht op respect voor de woning zich niet uit tot bescherming van de eigendom van de woning. Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Loizidou v. Turkey, 18 december 1996, nr. 15318/89, ECLI:CE:ECHR:1996:1218JUD001531889. Daarom betekent de omstandigheid dat bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend niet dat een inbreuk op het recht op privé- en gezinsleven en de woning als bedoeld in artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD