ECLI:NL:CRVB:2016:2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens langer verblijf in het buitenland zonder acute medische noodzaak
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 28 april 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij kreeg toestemming van het college om van 19 juli 2014 tot en met 5 augustus 2014 op vakantie naar Marokko te gaan. Na zijn ziekenhuisopname in Marokko op 14 augustus 2014, heeft het college de bijstand geblokkeerd en later ingetrokken, omdat appellant niet tijdig terugkeerde. Het college stelde dat appellant langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef zonder dringende reden, zoals bedoeld in de WWB.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die zijn verblijf in Marokko rechtvaardigde. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak in hoger beroep. Appellant herhaalde zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand door het college gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat zijn medische situatie hem verhinderde om terug te keren naar Nederland.
De uitspraak bevestigt dat de bijstandsverlening aan strikte voorwaarden is gebonden en dat een langdurig verblijf in het buitenland zonder geldige reden kan leiden tot intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden de bijstand van appellant had ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.