ECLI:NL:CRVB:2016:2296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15-5053 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens langer verblijf in het buitenland zonder acute medische noodzaak

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die langer dan toegestaan in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 28 april 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij kreeg toestemming van het college om van 19 juli 2014 tot en met 5 augustus 2014 op vakantie naar Marokko te gaan. Na zijn ziekenhuisopname in Marokko op 14 augustus 2014, heeft het college de bijstand geblokkeerd en later ingetrokken, omdat appellant niet tijdig terugkeerde. Het college stelde dat appellant langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef zonder dringende reden, zoals bedoeld in de WWB.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die zijn verblijf in Marokko rechtvaardigde. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak in hoger beroep. Appellant herhaalde zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand door het college gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat zijn medische situatie hem verhinderde om terug te keren naar Nederland.

De uitspraak bevestigt dat de bijstandsverlening aan strikte voorwaarden is gebonden en dat een langdurig verblijf in het buitenland zonder geldige reden kan leiden tot intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden de bijstand van appellant had ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5053 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 juni 2015, 15/332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 28 april 2014 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 22 juli 2014 van het college toestemming gekregen om van 19 juli 2014 tot en met 5 augustus 2014 met behoud van bijstand op vakantie te gaan naar Marokko. Op 14 augustus 2014 heeft de broer van appellant contact opgenomen met het college en gemeld dat appellant in Marokko in het ziekenhuis is opgenomen. Ter onderbouwing van deze melding heeft de broer van appellant enkele medische stukken overgelegd. Omdat het college uit deze stukken niet kon afleiden waarom appellant in het ziekenhuis was opgenomen en ook de broer van appellant hieromtrent geen duidelijkheid kon verschaffen, heeft het college bij besluit van 19 augustus 2014 de bijstand van appellant met ingang van 5 augustus 2014 geblokkeerd. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 23 september 2014 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 18 augustus 2014 ingetrokken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet tijdig is teruggekeerd van zijn vakantie in Marokko.
1.4.
Bij besluit van 12 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant langer dan de toegestane periode van vier weken in het buitenland, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, heeft verbleven. Uit de door appellant overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat sprake was van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, op grond waarvan de bijstand van appellant diende te worden voortgezet. Uit de stukken valt niet op te maken dat appellant in een medische acute noodsituatie verkeerde en dat de bijstandsbehoeftige omstandigheden waarin hij verkeerde op geen enkele andere wijze te verhelpen waren, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB degene die langer van vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht heeft op bijstand. Uit paragraaf 3.4.2 van de Beleidsregels WWB van de gemeente Amsterdam - zoals die golden ten tijde van belang - volgt dat bijstand niet meer wordt uitbetaald indien een belanghebbende langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft. Bij overschrijding van meer dan veertien dagen, nadat de maximale termijn van
28 dagen is opgebruikt, wordt de bijstand beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant langer dan de toegestane periode van 28 dagen in het buitenland, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, heeft verbleven. Nu uit de paspoortstempels van appellant blijkt dat hij op 9 september 2014 is vertrokken uit Marokko, is evenmin in geschil dat hij meer dan veertien dagen na de periode van 28 dagen heeft verbleven in het buitenland. Op grond hiervan was het college in beginsel gehouden de bijstand van appellant in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank kan de ziekenhuisopname van appellant niet worden gekwalificeerd als een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Uit vaste rechtspraak (uitspraak van
1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) volgt dat bij toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB vast moet staan dat sprake is van een acute noodsituatie, een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. De rechtbank is van oordeel dat uit de medische stukken die appellant heeft overgelegd niet blijkt dat een dergelijke situatie aan de orde was. De stukken afkomstig uit Marokko zijn in het Frans opgesteld en zijn deels niet leesbaar. Uit de resultaten van de laboratoriumonderzoeken kan niet worden afgeleid wat er precies met appellant aan de hand was. Evenmin valt uit de stukken op te maken dat appellant niet mocht reizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de bijstand van appellant terecht ingetrokken.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met zijn eigen beleid heeft gehandeld door de bijstand van appellant in te trekken. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zijn situatie zodanig nijpend was, dat het college zijn bijstand niet had mogen intrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, betreft een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan toe dat appellant met de door hem in bezwaar overgelegde, in de Franse taal opgestelde, stukken en resultaten van laboratoriumonderzoeken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde acute medische situatie zodanig ernstig was dat hij op 5 augustus 2014 niet in staat was om naar Nederland terug te keren. Appellant heeft ook in hoger beroep geen nadere gegevens over zijn medische situatie ten tijde in geding overgelegd. Het college heeft dan ook de bijstand van appellant op goede gronden ingetrokken.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg